r
V. (69) Olyphantje met een korte Smit,. dat
A fdeel. zwart is, hebbende de Sprieten en Booten
H oofd- Tzergraauw♦
LX1X* Dit wordt ook in Europa gevonden, heb-
chropus. bende maar de grootte van een Vloo.
Graauwpoot.
l x x . (70) Olyphantje met een korte Smit, dat
r loodpoot langwerpig is en Afchgraauw, met de
Booten ros.
Dit verfchile van het voorgaande zeer weinig;
doch het heeft de Pooten roodagtig en
niet gehaaird, zynde alleenlyk de twee Schubbetjes
, die zig in alle de Pooten aan den wortel
derKlaauwtjes bevinden, zwart. Mooglyk
is ’t het Wyfje van ’t voorgaande.
Lxxx. (71) Olyphantje met een korte Snuit, dat
Gewotkt? langwerpig is en grys, de Dekfchilden
met fcbuinfe zwarte Banden.
Zwart en wit bont Olyphantje, hebbende
de Snuit platagtig en gekield, ter langte van
het Borftftuk, was deeze Soort genoemd door |
den Heer de G e e r , o f van hem iö Sweeden
ge-
(69) Curculio breviroftris niger, Antennis Tibiisque ferm-
gineis. Syfl. Nat. X.
(70) Curculio breviroftris cinereus oblongus, Pedibus rufis.
faun. Suee. 453.
(71) Curculio breviroftris oblongus canus, Elytris Fasciis
. obliquis nigris. Syft. Nat. X. Curculio albo nigroque varius,
Proboscide planiuscula carinata, Thoracis longitudine, Faun.
Sttec. 448. F r i s c h . In/. 11, p. 32. T. 23, f. j . '
gevonden. Uitgenomen de Kleur, kwam de- V.
zelve volkomen overeen met het Olyphantje, I^ EL*
dat over het geheele L y f grys en graauw ge- Hoofd-
meDgeld was, met een groote Roeftkleurige STUK*
Vlak op ’t midden van ieder Dekichild; zynde
het Schildje o f de tip van het Borftftuk wit.
LiNNAiUS hadt dit op een Wilgeboom huis-
veftende gevonden, en het fchynt weleeniger-
maate overeen te komen met het onze, dat
ik befchreeven heb *: doch de Geftalte was, Biadz. 4,4.
getuigt de Ridder , als die der Pynboomen
o f Denneboomen, maar de helft kleiner (*).
Onze Autheur betrekt tot deeze Soort een
Olyphantje, ’t welk F ri sch genoemd heeft
een Tor met eene kortagtige Smit, van taame-
lyke grootte, graauw o f bruin van Kleur, doch
met drie witte Streepen op de Rug, waar vaa
de middelfte een voortzetzel is van de witte
Streep , die langs de Snuit loopt. Op de
Dekfchilden zyn , bovendien , nog andere witte
Streepen, en dezelveii hebben een witten
Rand. De Made, daar hy uit voortkomt,
kan kruipen, en zig op de gladde Bladen vaft-
houden, befpinnende z ig , tot de Verandering,
aldaar een halfrond Tonnetje dat geel is en zo
dun van geweefzel, dat men de Pop daar binnen
(*) Volgens de Faun. Suec. Ed. ï. p* IJ4 > 1JJ J alwaar
egter de woonplaats van dat Olyphantje gefteld wordt In ze*
ker Onkruid ran de Haver. Vcsgelyk het gen« op N. 49
hier voor, geaegd is.
I. Dï i l . ix. stuk. I i