344 B e s c h r y v i n g . v a n
V. rotte Planten zig onthouden , vry veel; de-
' A fdeel. Wyj men ^ 0p j g Bloemen vindt, gelyk
Hoofd- Muller hetzelve , in Deenemarken, daar
stuk. op ook waargenomen hadt. Waarfchynlyk zal
het zeer klein zyn.
xxvi, (26) Doodgraaver die zwart is met de Dek.
i^uisagtigp,' Jchïlden glad en het Borflftuk gezoomd.
De kleinte geeft den Bynaam aan deeze Iaat*
fte Soort van Doodgraaver, die niet grooter is
dan een Luis, doch ftomp, en bleeker zwart
dan de anderen. Dezelve komt ook voor in
ons Wereldsdeel.
V I I I . H O O F D S T U K.
JBefchryving van-’t Geflagt der S c h i l d p a d j
e s , waar onder eenigê Europifche, doch
meejl Ooft- en Weftindifche Infekten, dus wegens
de Geftalte genaamd.
Naams- T \ E figuur yan deze Infekten maakt dat menze
gemeenlyk S c h i l d p a d j e s noemt,o r p
dat, naamelyk, hun geheele Lyf , gelyk by de
Schildpadden, als onder een Schild is verborgen.
De Latynfche Geflagtnaam , Caffida,
welken L inn^ us gebruikt, is afkomftig van
’t
f ïS ) Silpha nigra, Elytris lsvibus, Thorace marginato. Syft*
JVat. S.
D É S C H I D ï A D J E S. 3 4 5
't Woord Cajfis, dat een Helm betekent, en V
wordt aan deeze Infekten gegeven, om dat het v]n#
Kopfchild hun als tot een Helm op ’t hoofd Hoofd-
verftrekt. In ’t Hoogduitfch noemt menze Schild- STUIC*
kaefer, dat is Schildtorretjes.
De Infekten van dit Geflagt komen izeer na- Kenmerken,
by aan die van het voorgaande, welken men
Schilddraagers noemt, doch de randen van hun
Borflftuk en die der Dekfchilden zyn veel bree-
der, en bedekken byna den geheelen Kop. De
figuur der Sprieten verfehilt niet veel, als loo-
pende dezelven ook naar ’t end toe dikker. Hét
weezentlykfte onderfcheid beftaat in ’t getal der
Leedjes van de Voeten, die in de Doodgraa-
vers v y f in getal, doch in de Schildpadjes maar
vier zyn, zo de Heer G e o f f r o y aanmerkt.
De Maskers van deeze Infekten , zegt die De Mgm.
zelfde Autheur, zyn nog veel zeldzaamer dan ms. iz. a.
het volmaakte Dier. Hun L y f is kort, breed
en plat, op de randen met Doornagtig getak-
te puntjes gewapend. Zy hebben zes Pooten
en hunne Staart, boven het Lighaam omgeboo-
gen, eindigt in een Soort van Vork, tuffehen
wiens twee punten het Aarsgat zig bevindt.
Dit is de reden, dat de Uitwerpfelen van het
Infekt, wanneer zy uit het Lighaam komen,
als opgeftapeld worden gelyk het Hooy op een
Hooyvork, en een Soort van Zonnefcherm maa-
ken, die over het L y f is uitgeftrekt. Ten einde
van zekeren tyd, egter, ontlaft het zig daar van,
en dan worden wederom nieuwe in de plaats ver-
jj i. deel. ix. Stuk. Y 5