IX.
H oofd;
STUK.
dit Mekt plaats. Somtyds zyn de zwarte Stippen
zeer groot, en met elkander,, zo wel als
met de Middelftreep van de Rug, famenge-
voegd; zo dat ’er zeer weinig Geel op de Dekfchilden
overblyfc, en hetzelve is aldaar by
Vierkante Vlakken verdeeld. Somwylen heeft:
het Geel de overhand, en zelfs in eenigen zo-
danig, dat de Vierkante zwarte Stippen zeer
klein, los, en taamelyk ver van elkander af-
ftandig zyn. Niettegenftaande die VerfcheL
denheden is deeze Soort aan de Vierkantheid
van haare Stippen o f Vlakjes gemakkelyk te
onderfcheiden.
Dit alles komt vry wel overeen met de Waar»
Bèeming van F a i s c H , dié dit Lievenheers
Haantje, in zyne Verfcheidenheden , by Ver-
grooting, af beeldt, zo wel als het Masker of
Wormpje, waar uit hetzelve voortkomt, dat
zeer verfchillende is van de Wormen der be»
fehreevene Soorten. Het is aan ieder Zyde ge»
tekend met een' dubbelde ry van Vierkante
Vlakjes, die uit zwarte Ruitjes beftaan, in ’d
midden groenagtig, hebbende ieder een Doorn»
agtig Kwartje , en aan de zyden des Buiks,
zegt hy , is op ieder Ring een zwarte Vlak met
één zulken Doorn.
Wegens de gemelde figuur der Stippen noemt
Doktor S co po lx dit Beertje Coccinella TeJJu-i
Jata, en merkt aan, dat de onzekerheid van
het getal en de plaatziDg der Vlakken , die
dikwils famealoopeD, zodanig dat daar door eveq
ven zo kleine Vierkante geele Vlakken gefor- V.
meerd worden, hem ’er liever den naam van
Dobbelfteenig of Geruit, dan van Veertien- Hoofd-
ftippelig Lievenheers Haantje aan heeft doen STUK’
geeven. Ik voeg ’er by , dat die Stippels, in
derdaad, niet gemakkelyk te tellen zyn in dit
kleine Infekt, waar van ik ’er heb; dan met
een Vergrootglas o f Mikroskoop.
(14) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden 0Jiv.^
bleek geel beeft, met. vyftien zwarte Met oogjes.
Stippen»
Zodanig één, met de Dekfchilden rood, was
fomwylen in de Akademie-Tuin te Upfal waargenomen
; zynde van de grootfte Soort, met
den Kop zwart, het Borftftuk zwart, doch
wederzyds wit, met een zwarte Stip, gelyk
in de meeften: op ieder Dekfchild zeven Stip-
pen en ééne Stip, beiden gemeen, naby het
Borftftuk geplaatft. De Heer G e o f f r o y
vondt ’er, op het Land, in de Ruigte, één
met elf Stippen, geheel rood; het welk hy
deswegens jirgus tytelt. Ieder Stip ftondt in
een geel Kringetje. Het was ook van de groot-
ften, als zynde een vierde Duims lang, en
niet zeer gemeen (*).
Dit
(14) Coccinella Coleoptris lateis, punftis nigris quinde-
cun. Faun. Suec. 39S. Coccinella Elytris flavo-luteis, pun&is
quindecim nigris, ocello flavo cinctis. G ADD. Sat. zä, ME-
RIAN. I n f 48. f. S .
(*) Hiß. des Inf. env. Paris. Tom« L P«
I. Deel. IX. Stuk. Aa 4