V*
A fdeel.
IV.
H oofdstuk.
JPfotenaar
§f Msy-Ke*
MFddel on
ze te vernie-
lte.
den Huurder van hetzelve met Geld te onderdennen,
die hem verzekerde, dat h y , in weinige
Dagen , meer dan tagtig Schepels van
deeze Kevers had ingezameld (*).
Deeze Infekten vliegen niet over Dag: als.
dan onthouden zy zig onder de Bladen van het
Geboomte verfchoolen, zynde als in Slaap tot
aan het ondergaan van de Zon, wanneer zy aan
’e vliegen raaken met groote troepen , en dit
zo onbeftuurzaam, óveral tegen aan fluitende,
dat men het Spreekwoord in Engeland gebruikt:
zo onbefuisd als een Mey-Kever, R a y noemt
hem deswegens de blinde Tor. De Kraaijen en
Varkens zyn ’er zeer gretig naar, zo wel
als naar de Wormen, doch dit is alleen niet
genoegzaam om deezè Kevers te vernielen,
wanneer zy menigvuldig zyn , en -«jewyl de
Wormen niet alleen de hardfte Vorft verduu-
ren, zo men ondervonden zou hebben, maar
zelfs in Water niet verdrinken, is de uitroei-
jing deezer Infekten niet gemakkelyk.
Het befte Middel, wanneer de Kevers het
Geboomte benadeelen, is, dat men de Takken
over
Men fchynt oudtyds, in de Oofterfehe Landen, ook
van dergelyke vergadering deezer Infekten., waarfehynlyk om
die te verbranden of anders te dooden , geweten te hebben.
Dus wordt, J F. s A ia s XXXIII. v. 4 , gefproken van een
Verzameling der Keveren. De Vulgata leeft dien Tekft aldus
: Et amgrtgabunt Spolia vejlra, ficut colligitur Bruchus,
vdtit cum Fojfa plens, fuerint de ea. Dat is. En zy zullen.
Ulieder Roof te linnen brengen , even als de Kever verzameld:
wordt, gelyk wanneer ’er Greppels mede vervuld zyn.
over dag fterk fchudde, en dan de genen die’er v.
uit gevallen zyn, of dood trappe, of aan boo- *
pen veege en verbrande. Tot de uitroeijingder Hoo*d-
Wormen, die de Wortels der Planten befcha-
disen, is ’t befte dat men die , zo veel doen-«/ Meyio,
jyk zy 5 tegen den Winter uit den Grond zoe-
k e , fnydende de Wortels, die door dezelven
uitgeknaagd zyn, wat booger af. Om te maa-
ken , dat de Kevers niet aan de Boomen komen
, kan men dezelven berooken piet den Damp
vanKoe-drek, oude Lappen of Hoornen, die
men fmeulen laat. Men wil ook, dat zy een afkeer
hebben van Peonie-Roofen; weshalve dat
Kruid in de Wyngaarden geplant wordt. In
Poitou noemt men de Wormen , die deeze Ke-
vers voortbrengen , en niet alleen de Wortelen
van ’t Gewas belchadigen , maar zelfs tus-
fchen de Baft en ’t Geboomte kruipen , ook
Hannetons. Hun vliegen, des avonds, maakt dat
’er de Vledermuizen wakker op te gaft gaan.
Sommigen willen, dat de menigvuldigheid deezer
Keveren een Voorteken zouzyn van Hèrfft-
ziekten : anderen , van een rykelyken Oogft.
Ook geeft men voor, dat de Olie, waar in zy
hebben ftaan trekken, dienftig zy om de Weeg.
luizen te dooden of te verjaagen (*).
De Reden zo wel als de Ondervinding leert, Gebruik,
dat de Meykevers veel vlug Zout en Olie bevatten
,
{*) J. S C O F O L I , Ëntómologia Carniolica. Vindob,
V 6 *- pag- 7 - ■ ..
I. DEEL. IX. STUK. ,