V, ve de v y f Leedjes, die ’er in alle de Voeten
Afdeel. van deeze Infekten z y n ; terwyl de Spaanfche
Hmfd- Vliegen ’er maar vier hebben in de Voeten
stuk. der Agterpooten; verfchillen zy van.de Glimwormen,
door dien de Kop niet van het Borft-
fchild bedekt wordt. Men vindtze veel op
de Bloemen. Sommigen hebben een aanmer-
kelyke byzonderheid; naamelyk, wederzyds
twee Blaasjes, rood van kleur, Vliezig, on-
regelmaatig en met veele Punten , die tot de
zyden van het Borftuk en Agterlyf uitkomen,
welken»h.et Infekt weet op te blaazen en
weder te doen flenken. Eenige Liefhebbers
' heetènze, deswegen, Cicindeles net Kokarden.
In drie Soorten heeft zyn Ed. zulks omftreeks
Parys waargenomen, naamelyk in de Koperkleurig
roode, in de groene met roode en die
met geele Stippen, waar van de twee eerften
de 16. en 17de Soort van onze Autheur zyn.
Wat kan het gebruik zyn, vraagt hy, van
die zonderlinge Lighaamsdeelen, welke men
ook in andere Infekten, gelyk in eenige Springen
in byna alle de Roofkevers, als ook in ver-
fcheide Rupfen, aantreft. Zouden dezelven
van eenig dergelyk nut zyn als de Kieuwèn der
Viffchen ? Of zouden zy kunnen dienen, om
de Diertjes, waar deeze Infekten Jagt op
miaken, te verfchrikken: doch dit kan in de
Rupfen geen plaats hebben, ’c Is aanmerkelyk ,
dat met het uitzwellen van deezé Blaasjes
d\kwils een fterke en aangenaame Reuk gepaard
gaat.
gaat. De beroemdePaftoor S ch a e f f e R j te v.
Regensburg, heeft veel moeite aangewend om
het gebruik van die Deelen te onderzoeken} H o o f d .
en is eindelyk zo ver gekomen , van te beken- stuk.
nen, dat hetzelve voor hem niet te ontdek-
ken ware. Men heeft zelfs zodanige Infekten
van een of alle die Blaasjes beroofd, zonder
dat zy ’er eenig hinder van fcheenen te hebben
o f zich minder vlug vertoonden.
O n z e bruine St. Jans Vlieg noemt G e o f *
f r o y de Zwarte {met een gevlakt BorJIJluk.
L 1 n n je u s hadt 'er toe betrokken den Caniba.
ris van RAY,een half Duim lang, en die welken
deeze Autheur de groete der Haagen noeme
met de Dekfchilden Zwartagtig. Volgens
Doktor S c o ï o l i noemt men dit Infeke
ScbuJUr in Karniolie, alwaar hetzelve bruin is
van Dekfchilden , doch het onderfte der Sprieten
, den Kop ten deele, het Borftftuk, Ag.
terlyf en de Dyën, meeftendeels, Goudgeel
heeft. Hy heeft ook, in de volwafTeóen, de
zwarte Vlak op ’t midden van het Borflfchild
waargenomen. De Onderlip was zwart, en,
zo ver ging zyne naauwkeurigheid, dat hy het
Mannelyke Lid Roeftkleurig, met een Tweekleppige
Scheede, en in een Vleezig Hoofdje
uitloopende vondt. In de Vlakken van het
Borftfluk en de kleur der Pooten waren eenige
verfcheidenheden (*).
(*) Enteml. CarKtüea.f. 3*.