V. inde Tuinen en Boomgaarden: doch de Kleur,
A fdeel. van b o v en Muisvaal, van onderen wit, fchynt
H oofd- my veel te verfchillen.
STUK.
lxvii. (67) Olyphantje dat kort van Smit is en
Gefttcept. graauwagtig, met drie bleekere Streepen
op het Borjtjluk.
D it, ’t welk veel voorkomt in de Tuinen
en Velden in Sweeden, is tweemaal zo groot
als een Luis, hebbende hetgeheele L y f graauw:
het Borftftuk zwart, met bleeke Streepen; de
Oogen zwart: de Dekfchilden Afchgraauw en
op ieder vier Streepen: de Snuit zeer kort.
Indien de grootte zo veel niet verfchilde,
zou hier zeer veel na gelyken, een Olyphantje
, omftreeks Parys gevonden, ’t welk de Heer •
G e of f r o y leCbaranfon acorcelet rayé noemt;
doch dit was omtrent een vyfde Duims lang,
en hadt op ieder Dekfchild negen Streepen:
de Snuit zo lang als ’t Borftftuk.
rxvni. (68) Olyphantje met een korte Snuit, dat
Incanus. . . . , .
Afchgraauw. Afchgraauw en langwerpig i s , met de
Dekfchilden Jiompagtig.
Onder deeze Kenmerken wordt een Beeftje
voorgefteld , dat men in Sweeden veel vindt
op de Plantgewaiïen, en zwart is van Grond-.
kleur,
(6y) Curculio breviroftris grlfeus, Thorace flriis tribus pal-
lidioribus. Faun. Sutc. 4.70.
( 6t) Curculio breviroftris cinereus oblongus, Elytris obttt-
lïusculis. Faun. Suè(. 451.
kleur, maar met fyne Haairtjes overal beiprengd; .
waar door hetzelve zig Afchgraauw o f grys XI>
vertoont. De Dekfchilden zyn langwerpig, Hoofd-
maar niet fcherp, en hebben eenige Streepen STÜK‘
overlangs, van uitgeholde Stippen. De Poo-
ten zyn van de zelfde Kleur’als de Dekfchilden,
de Sprieten naar den Kop toe rosagtig.
De Heer G e o f f r o y betrekt hier toe een
Olyphantje, dat zeer gemeen is in de Tuinen
en Boffchen, omftreeks Parys, ’t welk hy den
naam geeft van graauwe geftreepte en ongevleu•
gelde Kalanders in ’e Latyn , Olyphantje dat
Afchgraauw is, gefchubd, zonder Wieken, met
de Dekfchilden gejlreept. Men vindt het in grootte
verfchillende, van een vyfde tot een derde
Duims lang, van anderhaif tot twee en een
vierde Linie breed. Wat de Geftalte belaDgt:
de Snuit is korter dan het Borftftuk: het L y f
taamelyk dik, rond en ftomp van agteren met
de Dekfchilden breed en krom, zo dat zy een
gedeelte van het L y f van onderen bedekken.
Dit belet dezelve wel te werken, zegt hy;
doch zy hebben dit niet noodig, dewyl ’er
geen Vleugels of Wieken onder zyn. Het L y f
(daar zyn Ed. denkelyk de Dekfchilden door
verftaat,) voegt hy ’er b y , is bruin, maar geheel
bedekt met graauwe Schubben , min of
meer donker, die aan dit Diertje een graauwe
als gemarmerde Kleur geeven. De Kop en *t
Borftftuk zyn Sagrynagtig, en de Dekfchilden
1. Deel. IX. Stvk* heb