V. •
A fdeel
XV.
H oofdstuk.
Sneeuw-
Wormen.
Het Agterlyf is % bruin zegt L i n n^e u s , iü
• dit langwerpig, weekagtig Infekt, uitgenomen
het laatfte of zevende Lid , dat rood is zo wel
als de Zyranden, die zeer week, platagtig es
plooyswyze ingefneeden zyn , met de tippen
der Infnydingen -Tepelagtig: 't welk tot de
Kenmerken der St. Jans Vliegen behoort*
Het komt, zegt h y , menigvuldig in Swceden
voor, en valt aan op die van zyn eigen Soort.
Men vindt het Masker, o f Wormpje dikwils in
de Sneeuw (*)• ,
De Heer d e G e e r merkt aan, dat zekere
Autheur in de Verzamelingen van de Keizer-
lyke Akademie der Natuur- Onderzoekeren,
thans byna een Eeuw geleeden ( f ) , een Be-
rigt gegeven had van Wormen, die den 20
November des Jaars 1672, in Hongarie, boven
op de Sneeuw gevonden waren, en waar vati
men toen in ’t algemeen geloofde, dat zy met
de Sneeuw uit de Lugt waren gevallen. Men
vindt daar ook een taamelyk goede A f beelding
van die Wormen, waar uit blykt, dat het der-
gelyken, zyn geweeft, als men, in den jaare
1749, in January, in eenige déelen van Sweé-
den levendig op de Sneeuw gevonden, en aan
de Akademie van Stokholm vertoond heeft.
D e Heer Alfeffor HeSselius gaf daar omtrent,
aan de Akademie, het vólgende Berigt ( | ).
,, Ztf
(*) Taüu, Suee. Ed. II. p. zoi. W. 7 °°*
( I ) Acad. Nat. Curiof. Ephem. 1673 , 1674- Obs. 89
(4.) Verhand, der Kon. Akad.- van Stokholm. XI. Th bl, ? ï.
*>Zo wel voor als na het begin van January
„ des verloopen jaars, kreegen wy hier een
„ zeer koude Winter, die tot den 13de aan-
„ hieldt; wanneer het Weer watzagtt'r wierdt
„ en in Dooy veranderde. Dit duurde eenige
„ Dagen, doch z o , dat het Veld niet geheel
„ ontbloot was, maar dat ’er nog Ys leggen
„ bleef, en ook hier en daar Sneeuw op het
,, Aardryk was te vinden. Geduurende dit
„W e e r vielen ’er zwaare Vlokken, waar
„ door alles met Sneeuw bedekt werdt. Hier
„ op vertoonde zig een vry groote menigte
„ van kruipende Wormen, zo groot als Kool-
„ rupfcn, eenigen donkerer, anderen helde-
„ rer van Kleur, gelyk de nevensgaande uit-
„ wyzen. Alle die Wormen leefden en ver-
„ roerden zig , doch fcheenen wat loom te
, , zyn door de Koude ” .
In den jaare 1745 was door dien zelfden Heer
ook een Vertoog ingeleverd nopens dergelyke
Sneeuw wormen, die zig in February, insge-
lyks, op een nog hooger Sneeuw, levendig
vertoond hadden, met meer andere Soorten
van Ongediert, Spinnen, Aard- en Gras wormen,
Torren, Haagdiffen en wat dies meer is. De
gemelde Wormen, aan den Heer d e G e e r
gezonden, waren geheel zwart, met zes wat
bruinagtige Pooten voor aan het Lyf. Het is,
zo hy aanmerkt, niet ongefroon in Sweeden,
dezelven, by Dooiweer , op de Sneeuw te
V .
Afdeel
XV.
Hoofdstuk.
1 . De e l lx , stu k . vm*