V. doorboort en doet verdorren. Anders zou meu
FyEEr'> mogen denken of het die Soort niet ware, wel.
H oofd- ke in de Fauna Suecica genoemd wordt; Der-
stuk. Hjgftes die zwart i s , met rojje Voeten, zynde
eens zo groot als een Luis, doch,‘ in ’t Water,
zig tuflchen ’c Kroos onthoudende. Kon dezelve
ook, uit de Boomen, daar in gevallen zyn
geweeft? Hoe ’t z y ; de Heer G e o f f r o ï
nam de laatftgemelde, omftreeks Parys, ook
op de Waterplanten waar, en noemt dezelve
le Dermejie en deuil, dat is: in de Rouw: wegens
de zwartheid waarfchynlyk : de langte
was omtrent een tiende Duims. Dit Torretje
hadt de Dekfchilden geftreept, doch twee, by-
na van de zelfde grootte, kleur en geftalte,
op de Planten huisveftende, hadden de Dek*
fchilden glad (*).
xin. (13) Torretje dat uit den zwarten hlaauwag-
Biaauwagtig. tig i s , met het Eorfijluk Haairig,
In de Zuidelyke deelen van Sweeden was dit
Torretje door den Heer L eche gevonden,
zynde vaa grootte als een Ryftkorrel, van boven
geheel blaauw, van onderen zwartagtig,
met het Borftftuk Haairig. Doktor S c o p o l i
vondt ’e r, in Karniolie, één op de Bloemen
en
( t ) Le Dermefte Jayet 8c le Dermefte noir a longues Antennes.
H iji. des Inf. env. P a r is . Tom. I. pag. 107.
(13) Derméftes nigro- coémlescens, Thorace villolb. Syjl.
Nat. X. Deimeftes nigto-cceruleus. Faun, Sm. 373-
en Planten, omtrent een tiende Duims lang,
en van dergelyke Kleur, hebbende het Borftftuk
en de Schilden ruig. Een ander, wat kleiner
en zwartagtig blaauw, doch glad van Borftftuk,
werdt door hem, den 17 April, op een
Hyacinth Bloem gevangen. Dit hadt, zo wel
als ’t andere, de Pooten ros. Een bruin Torretje,
zegt hy, van grootte als dip laatfte, ge-
ftippeld, blinkende, met de punt van ’t Ag*
terlyf en de Pooten Yzergraauw; was in die
zelfde Maand op de Bloemen van de Moeras*
Goudsbloem niet zeldzaam (*).
De geftalte der Sprieten en de figiiur van
het Borftftuk heeft den Heer G e o f f r o ï
deeze Soort, wederom , doen betrekken tot
een Geflagt, waar aan hy den naam geeft Van
Clerus in ’t Franfch Clairon. Het dikke end der
Sprieten beftaat, zegt hy, in deeze uit drie
Leedjes, welke, volgens zyne Afbeelding Cf)»
’er volmaakt de Kenmerken aan geeven van dit
ons Tweede Geflagt, als overdwars Bladerig
2ig vertoonende. Bovendien i s , 20 hy aanmerkt
, het Borftftuk ten naaften by Cylindrifch
of rolrond, zonder Zoom, en de Voeten zyn
met Kuflentjes voorzien, als in de Vliegen.
Tot dit Geflagt betrekt deeze Heer een zeer
fraay Bafterd-Olyphantje, glinfterend blaauw,
dat men op de Bloemen vindt, en waar van
de
( Entomolcgia Carniolica.• p. is!.
(I) P L. Vi Fig. i. H iß . des Inf. env. P a r is • Tom. I«
p. 303.
I. Def,L. IX. STOK. T
Vi
• A fdeel.
V.
Hoofdstuk*