XII.
H oofdstuk.
VI.
Sipylus.
Oofterfch.
VII.
Apiarius.
Iiyënvreerer.
Dit was, zo wel als de Eerfte Soort, onder
deze Olyphantjes behoorende, volgens het gene
de Heer d e G e e r aan onzeh Ridder getoond
hadt; blykende zulks, zegt hy, uit de hardheid
van het Infekt, de ftyfheid van de Poo-
ten, de inplanting der Klaauwtjes cd Sprieten,
en deszelfs vrugtelooze pooging om te byten.
Het is zeer gemeen en loopt zeer fnel. Het
gelykt veel naar een Mier, in geftalte en in
grootte, hebbende den Kop zwart en plat,
zonder Snuit, met de Sprieten op ’t end, die
ook zwart zyn en Knodsagtig; het Borftftuk
ros en zwart gerand: de Dekfchilden langwerpig,
ftomp en zwart, ruuw door verheven
Stippen, en, als gemeld is , wit gebandeerd.
Doktor S c o p o L i heeft het ook in Karniolie
gevonden , op het Land.
(6) Baflaard-Olyphantje, dat groen is, met
een dubbelen geelen afgebroken band op de
Dekfchilden, het BorJIJtuk ruig.
In het Kabinet der Koningin van Sweeden be-
vondt zig dit Baftaard-Olypantje, dat de Heer
H a s s e l q u i s t op den Berg Sipylus gevonden
hadt, zynde van grootte en geftalte als
het voorgaande Mieragtige. 7
(7) Baftaard-Olyphantje, dat blaauwagtig is,
en
(6) Attelabus yiridis, Elytris fascia duplici flaya interrup-
ta , Thorace lntfuto. Syji. Nat. X. M. L. U.
(7) Attelabu* coeruletceni, Elytris tubris, fasciii tribus nigris.
en de Dekfchilden rood heeft , met drie
zwarte banden. x i l -
Daar zyn wilde Byën, die haare Neften van STüK>
Steen maaken, aan de Muuren, en derhalvcn
van den Heer R e a u m u r uitvoerig befchree-
ven worden onder den naam van Metzelaars
(.Abeilles maçonnes), en van den Heer S chæf -
f e r genoemd worden Maurer-Biene , dat is
Muur-Byën, Niettegenftaande de vaftheid hun- •
ner Neften, die uit aan één gelymde brokjes
Steen beftaan, zyn doch de Jongen ’er zo min
voor de verflinding van andere Infekten beveiligd
, als in de Honigraaten. De Wormen,
die dezelven meeft aantallen, zyn wel de genen
waaruit eenfoort van Boor-Wespen voortkomen
, en deeze vergenoegen zig met een
Celletje of Hokje uit te vreeten : maar een
andere foort van Worm of Made is ’e r , die
vervolgens, met zyne fterke Nypers , den
Wand van het naafte Celletje doorboort, en
dus verfcheide Jongen van deeze Byën opvreet,
eer hy tot zynen vollen wasdom komt. Ik
weet het juifte getal niet van de Byen Wormen
en Poppen die door hem vernield worden
(zegt de Heer R e a u m u r ; ) maar ik geloof
dat hy ’er wel vier, van de eenen o f de anderen,
tot zyne aangroeijing noodig hééft: de-
wyl hy ten minfte zo groot wordt als een
Worm
geil. Sw am m . BUL T. 26. f. ï . RSAUM, In/. 6. T, S.
f. 10,
X. D E J X . IX . STUK»