43a B e s c h r y v i n o v a n
V. V I E R D E A R T I K E L .
A fdeel.
X . D ie het L y f langwerpig hebbeD en het
B o rltftuk fmaller.
S i U li t v
l x i i . (6 2 ) Goudhaantje dat langwerpig is en rood3
^dïe-Tor* met bet BorJIJluk wederzyds ingedrükt.
ictje.
D a t men dit Beeftje zo menigvuldig op de
Lelie*B laden v in d t , heeft ’er den naam van
L e lie -T o r re t je aan doen geeven. D e La tyn fch e
Bynaam is afgeleid van de Eigenfchap welke
deszelfs W o rm o f M asker h e e ft , om z y n e igen
V u ilig h e id op z y n L y f op te ftapelen en
met z ig te draagen. Immers deeze was d e v o o r-
n aamfte, die den H e e r R e a u m u r aanlei-
le id in g gaf om een V e rto o g te maaken van de
W o rm e n o f M o t te n , die z ig bedekken met
hunne uitwerpfelen: Tt welk dat Infekt niet a lleen
op het oog , maar inzonderheid in het behandelen,
a ffch uw ly k maakt.
De worm. D e H e e r G e o f f r o y brengt deeze T o r r e t -
* Biadz. je s , als gezegd is % in het Ge üag t van C m -
+oS" c e r is , ’t welk zynen naam daar van h e e ft , dat
de Sprieten u it ronde B o lle t je s , als K ra a ie n ,
famengefteld z y n . H e t Masker van dit In fek t
is een logge dikke W o rm , die niet dan aan de
Staart twee V lie z ig e T e p e ls h e e ft , welke hem
in
(61} Chryfomela oblonga mbra, Thorace utrimque impres-
fo. Faun. Suec. +2J. BLANK. In/. 9§ T. i l . f. J. VAL-
L I S N Nat. I. p. 26 J. t. 32.MERXAN/V;öI.B*EAÜM.
Ir/. III. T. 17. f. 12*
D E G o f l D H A A N Ï J Ë S . 43$
in ’t loopen behulpzaam z y n , en op de Z y d e V .
een r y van zwarte S t ip p e n , zynde d e Lu g tg a at-
je s , twee op ieder R in g , uitgenomen de twee- Hoofd-
de. Om de teerheid van H u id fch yn t de N a - stuk.
tuur hetzelve geleerd te hebben z ig een R o k Torntje,
o f D e k k le e d te maaken van z yn e V u ilig h e d e n ,
waar door het befchut wordt tegen de aandoeningen
der L u g t . T e n dien einde is het A a rs gat
van d it D ie r niet onder aan het L y f g e -
p la a tft, g e ly k in de meefte andere Infekten ,
maar van b o v e n , tuflehen den laatften R in g en
den laatften op één n a a , en dermaate gefchikt*
dat de V u ilig h e d e n , onder Jt u itw e rp e n , geen
anderen weg kunnen neemen » dan dien van
over ’t L ig h a am op te ftygen , wordende t’e l-
kens door de genen die volgen vo ortgeftuwd,
zo dat z y e in de lyk tot aan den K o p toe ko men.
D ie voortgang der V u ilig h e d e n worde
verder geholpen door de G o lv in g e n , welke
het In fek t met z y n e H u id m a a k t, om d e ze lven
opwaards voort te d r y v e n ; blyvende de
K o p , a lk e n , onbedekt. In ’t eerft zweemt d it
B ekleed zel niet kw a alyk naar. een hoopje gekneusde
B la d e n ; het wordt vervolgens bruiner,
hard en d ro o g , alsdan ontlaft z ig het W o rm p
je daar van door een ligte w ry v in g tegen ee-
n ig B lad en bedekt z ig met een frifleher bekleedzel.
A ls de e ze W o rm p je s tot hunne grootte g e k o -verandering,
men z y n , bevinden z y z ig niet zo bedekt; z y
z y n ook zo log n ie t , Ioopende fn e lle r , en hun
I. d ïe l . ix . stuk, E e L ig -