XI.
Hoofdstuk
.
x.
Q c rm a n u s •
Duitlch.
werwaards het kruipen wil. De Snuit is glin-
fterend zwart; daar nevens daan de zwarte ,Oo-
gen aan den bruinen Kop, en het Bordfchild,
waar aan de Vleugels gehecht zyn , is wat hel-
derer bruin, wegens de fyne wicagtige Haairt-
jes, die daar op ftaan. De Dekfchilden zyn
ook bruin, met enkele ftreepen, die aan de
Ruggenaad evenwydig loopen. Dewyl deeze
Torretjes zig, wegens de omgeboogen Snuit,
moeten opheffen , als zy iets plats beginnen
zullen af te knaagen, zo hebben zy derker en
langer Voorpooten, in tegendelling van de andere
Torren, die veelal de Agterpooten langft
hebben. Onder aan de Voeten hebben z y ,
behalve de dubbele KJaauwtjes , nog breëde
Zooien of Kuffentjes , om zig aan de Bladen
vall te kunnen houden, tegen het afwaaijen
door den Wind (*).
(50) Olyphantje met een lange Smit, de Dy-
'én Jlekelagtig, het LyfEyrond, en zwart,
lefprengd met bruinroode Stippen.
De Heer F o r s k a ö h l heeft deeze Soort
in Duitfchland gevonden , die een der groot-
ften is van de Europifche Olyphantjes. Zy
heeft den Snuit dikkelyk; het Bordduk rondag
( * ) FRI SCH Inf. XI. Th. bl. 30. N. 29. Tab. XXIII.
Tig- i-
" (jo) Curcuiio longiroftris, Femoribus fubdentatis, Corpo-
ie ovato nigro, punótis teftaceis adfperfo, Syjl, Nat.X,
aztist en wederzyds met drie Roodkleurige dipi- V-
pen: de Schilden, die het Agterlyf bedekken, XjL
ovaal, zwart met Roedkleurige dippen be-, Hoofd,
fprengd: de agterde Dyën daauw dekelig, die ST,UK*
der Voorpooten geheel domp , met het begin-
zel van een Stekeltje.
Dit Olyphantje gelykt naar dat der Pynboo-
men, zegt L 1 n n m ü s.
(5 1 ) Olyphantje met een lange Snuit, dat de j £ ’um
Dyën ftekelig beejt, het Lyf graauw ter Der Noote*,
langte van de Snuit.
Elders wordt deszelfs Snuit, wegens de langte
en dunte, Draadvormig genoemd, en G e.
offroy geeft ’er, deswegens, den naam aan
van Charanfon trompette ( f) . Het Beedje is
gemakkelyk kenbaar, zegt die Autheur, zo aan
zyn wit Schildje, als aan de Snuit, die Elsvormig
en dikwils wel een derde langer is dan
het Lyf. Het Infekt zelf verfchilt zeer in
grootte, zynde fomtyds een zesde, fomtyds
byna een derde Duims laDg. Het L y f loopt
fpits aan ’t end. Het is donker ros van Kleur,
met de Dekfchilden flaauwelyk gedreept en
beladen met een donker rode Wolligheid, by
plek-
( 5i) Curcuiio longiroftris, Femoribus dentatis , Corpore
grifeo longitudine Roftri. Syfi. Nat. X. Curcuiio ovatus grife,
us, Roftro filiformi longitudine Corporis. Ud dm . H\ff. 2+»
R o e s . Inf. Suppt. 3 85- T. 6 7 . f.
("I") Hiß. 'des Inf. env. Paris, Tom. I. p. 2gS.
i . d eel , IX. Stuk. H h 2