V. waaruit dan blykt, dat die waarlyk den Zuiger
jy® * uitmaaken van dit Infekt. Hy merkt ook aan,
Hoofd- dat de Wieken eigentlyk niet famengevouwen,
Fiksend. Enaar famengetrokken worden door haare Gele-
Hert' dingen, om zig te voegen onder de Dekfchil-
den; ’t welk, zegt h y , door middel van klei.
ne Spiertjes gefcbiedt. Dus ziet men ook ,
wanneer dezelven gekwetft worden, Vogt daar
uit komen, ’t welk nooit gebeurt aan Vleugelen,
die geheel Vliezig zyn (*).
Eigenfchap- ’t Schynt dat men weleer pen. den naam van Vliegende
Stier aan deezen Tor gegeven heeft ( f ) ,
wegens de zonderlinge manier, op welke hy
zig verdedigt. Ingevalle eenig deel van zyn
Lighaam aangeraakt wordt, fielt hy zig in postuur
om den genen, die hem beledigd heeft,
aan te randeD met zyne Hoornen, en, hoewel
hy daar mede niet ftootende kwetfl, kan hy
’er doch een Vinger, dien hy vat, zodanig mede
knypen , dat het Bloed ’er , niet zonder
groote Pyn , uit fpringt. In de Mey-Maand,
en verder den geheelen Zomer, vindt men
hem
(* ) Bybei der Natuur. I. D E E L . bladz. 282.
(TJ Miflchien is wel het Woord T o r , dat men in ’t
Hoogduitfch niet gebruikt, van Taurus of Taureau, gelyk
men in ’t Latyn enFranfch een Bul o f 5tier noemt, afkom-
ftig. Sthalbyter was oudtyds, gelyk in ”t byzönder uit het
Werk van Sw A m m e r d a m b lykt, de algemeene naam
der Torren. -Mooglyk zal het Scharbyter moeten zyn, om
dat zy met de Schaaren byten o f knypen: want dat die Naam
van de Fabel van den Arend, (hier voor bladz. 138} aflcick-
lyk zou zyn, is niet te vermoeden.
hem in de Boffchen; alwaar hy zig, over dag,
gemeerilyk flil houdt, boven aan de Stam, in
de Mikken o f in Gaten verborgen; komende
na Zonne Ondergang te voorfchyn. Onder ’t
vliegen hangt zyn L y f byna loodregt, met de
Hoornen opwaards geftrekt, die hy onder’t
loopen ook opgeheven houdt, en de Dekfchil-
den blyven onbewoogen, zynde alleenlyk uit-
gefpannen, om de fpeeling der Vleugelen niet
te belemmeren. Hy vliegt niet zeer fnel, doch
taamelyk hoog boven den Grond, maakende
middelerwyl een brommend of fnorrend Geluid,
dat vry flerk is. Zonderling is ’t, dat, wanneer
men den Kop van ’t overige des Lïghaams
fcheidt, de beide deelen, elk in ’t byzonder,
blyven leeven, maar de Kop het langfte; zo
dat de Hoorens, na verloop van eenigeDagen,
nog vinnig knypen. Zyne kragten zyn zeer
groot; ’t welk inzonderheid b ly k t, wanneer
men hem levendig in een Doos gedaan heeft;
maakende als dan een onverbeeldelyk Geraas
of Gekraak, en weetende, hoe valt men hem
ook fleeke, de Speld ’er uit en de Doos open
te krygen , indien men daar voor geen zorg gedragen
heeft.
Onder de eigentlyke Torren zyn deeze niet
van de minft beroemde, ten opzigt van het gebruik
in de Geneeskunde, geweefl. Men heeft
het Poeijer derzelven, van vier tot agt Greinen
, ingegeven tegen Ziekten of Kwaaien ,
waar de ontlafting van flymerige of fcherpe
Vog-
V.
AFdeEUs
IV.
Hoofdstuk.
NliegeKfL
Hert.
Gebruik,