• A fdeel.
IV.
■ Hoofdst
u k .
Bloem-ICe-
■ vertje.
terlyf: de Dekfchilden bleekgraauw, met drie
zwarte Banden, waar van de middelfte in 't
midden frnaller en afgebroken , de overigen
breeder, vereenigd , en over de 'Naaden der
Schilden heen loopende. Somtyds, merkt hy
aan, zyn de Dekfchilden glad, zonder dat middelfte
afgebroken ftreepje,
Gedagte Franfche Heer, die deezen betrekt
tot zyne tweede Familie van Torren, met de
Sprieten maar in drie Blaadjes gekloofd, noemt
hem la L iv r é e d ’ancre , ’t geen waarfchynlyk
wil Anker - Livrey r want de Tekening
op de Dekfchilden zweemt niet kwaalyk naar
een Anker. Hy geeft ’er de langte aan van drie
agtfte, de breedte van een vierde Duims: dat
is anderhalfmaal zo lang als breed. Men vindt,
zegt hy, deeze fchoone Soort van Tor dikwils
op de Bloemen. Zyn geheele L y f , Kop en
Borftftuk, zyn zwart, maar met een groote
veelheid van geel Haair bezet: de Dekfqhil-
den, die niet gehaaird zyn, hebben een blee*
ker geele Klenr, en ieder drie dwarfè zwarte
Banden, welke aan de buitenkant beginnen,
doch niet tot aan het midden doorgaan. Z y
hebben ook een zwarte Zoom, die een weinig
opgeligt is. Het end des Agterlyfs is , gelyk
in veele andere Torren, door de Dekfchilden
niet bedekt. Men vindt, voegt hy ’er b y ,
Verfcbeidenheden van deeze Infekten, ten op-
zigt van de Kleur. Ik heb ’er een, waar van
het Haair, in plaats van geel, rpod i s , en de
Schil-
Schilden der Vleugelen zyn ook roodagtig (*>
Doktor S co po L i nam deeze gebandeerdë
Torretjes in Karniolie waar, op de Bloemen
van de S p ir ea A r u n c u s , en vondt de Dekfchil-
den.drie Liniën lang, omtrent twee Liniën
breed. De Kop, het Borftftuk en L y f , was
digt bezet met eene rosagtige Wolligheid: de
Schilden geelagtig, aan den rand, wortel en
top , afgebroken zwart gebandeerd, met een
rondagtig gefpitfte zwarte Vlak’aan den Aars.
Hy hadt ’er ook Verfcheidenheden van gezien
ten opzigt van de Kleur, en brengt deeze
Soort tot de genen t’ huis , die twee Tandjes
o f Stekeltjes hebben aan de Voorpooten.
Zodanige Bloem - Kevertjes heb ik menigmaal
onder de Gouden Torren, en dikwils,
zo in de Roozen, als op de Pluis Akeleijen,
gevangen. Wy geeven ’er P l a a t LXX II.
F ig ' 8, de Afbeelding van.
(48) Tor die ongehoornd i s , met het B or fifiu k
r u i g ; de D ek fch ilden Lo odkleu rig met
bruin geftippeld.
Van deezen T o r , uit Indie afkomftig en in
het Kabinet der Koningin van Sweeden bevin-
delyk, is my niets meer bekend, dan dat dezelve
de Geftalte heeft van de voorgaanden,
Hiß. des Infctt. au* envir. de Paris. Tom. I. pag. 80.
(4 s) Scaiabsus muticus, Thorace hkfuto, Elytris lividis,
fufco-pun&atis. Syfi. Nat, X. M. L. U,
1. De e l , IX. Stu k . P 4
V.
A fd e e l .
IV.
Hoofdstuk.
Bloem-Ki-
vertik
XLV11I.
Indus.
Indiaanfchfi.