V.
A fdeel.
I.
Hoofdstuk.
d« Huid en
V»gt,
het Bloed
van Men*
fchen en
Beeften;
beginnen te rotten of zelfs nog eer, vol vindt
van Maden, zo van Vliegen als andere Infekten
, die de rottende Stoffen opeeten. Hi-
floi'ie van de Torren , die Doodgraavers vaq
de Mol genoemd worden, is thans wereldkundig
(*). Andere Infekten, nog minder vies
van aart, vallen aan op den Afgang van Meu-
fchen en Beeften, daar verfcheide zeer fraaije
Vliegen cn niet onaartige Torren op aazen of
in gebooren worden. De Koeijen- en Paarden.
Meft wordt dus een loort van Schatkamer,
voor een ieverig beminnaar der Natuurlyke HL
ftorie.
Het Haair, de Vederen en Huid van ver-
fcheiderleyBeeften, ftrekt tot een Weide voor
andere Infekten. Men weet, hoe zeer de Huiden
der Koebeeften benadeeld worden door de
Gaten, welken ’er een foort van Worm in
maakt, die van een Vlieg afkornftig is. Zekere
Horzels , in Lapland, doen de Rendieren
dikwils de Dood aan ( f ) , door de Builen, wel.
ke zy op derzelvef L y f verwekken. Ook weet
men, hoe zeer deBehangzels , Tapyten enab
lerley Stoffen, doch de Bonte Vagten inzonderheid
, door de Mot bedorven warden.
Andere Soorten van Infekten vindt men, on*
gelyk wreeder, die het grootfte voorbeeld geeven
(*) Zie het I. D r . lL , det zelfde Verhandelingen, Ann«
1756 uitgegeven, bladz. 44, enz.
(•(•) Het zelfde sp ’t eind, bladz. 6$ j , «79.
ven van Bloeddorftigheid, dat op den Aardbo- v .
dem bekend is. Geheele Heirlegers van Mug- A fdeel.
gen ftrekken tot een onverbeeldelyke Plaag der Hoo'fd-
heete , Moeraffige Landftreeken in de Weftin- stuk»
dien, niet alleen, maar zelfs in het Yskoude
Lapland ; wanneer de Zon, by Zomer, aldaar
den boezem des Aardryks en der Wateren ont-
fluit. Ik heb daar van reeds omftandig gefpro-
ken (*). Welk een* laft veroorzaakt niet een
enkele Vloo dikwils den Menfch', door z^ne
Bloeddorftigheid, o f het Ongediert aan haveloos
Volk. Ondertuflchen is ’t opmerkelyk,
dat elk Beeft geen byzondere Vlooijen heeft,
daar de Infekten zelfs , gelyk de Torren, ja
de byna onzigtbaare Polypen, van Luizen, of
Luisjes liever , geplaagd ; ja zelfs -, naar ’C
fchynt,' om ’t leven gebragt worden. In de
Rupfen, die al gaande en eetende door de
Wormen van zekere Wespen of Vliegen van
binnen worden uitgeknaagd, is deeze Wreed*
aartigheid van fommige Infekten ailerblykbaarft.
Vcele zyn ’er bovendien, in deeze Afdeeling andere in-
der Dieren, die, als de wreedfte Roofdieren,
•op anderen niet alleen, maar op die van hun
eigen foort, ter Jagt gaan, en dezelven ver-
üinden. Een'igen gaan daar in, gelyk de T o r ,
die men Rupfen-Jaager noemt, en deZandloo-
pers, met openbaar geweld te werk ; doch anderen
, wier Prooy, door haare vlugheid, niet
zo
(*) Zie het III. STUK deezer Natuurlyke Hiftorie, bl. H};
I. Deel. IX. Stuk. D 4