V.
A fdeel,
L
Hoofdstuk.
jertjes leggen op zodanige plaatfen , daar de
' uitkomende Jongen aanftonds hun Voedzel vinden
De Geftafte-
■ wifleling.
, fomtyds binnen in het Lighaam van een
Rups,
Een andere bezorgdheid, welke de Infekten
fchynen te hebben, is om-hunne Eijeren, zo
veel doenlyk zy , te befchutten voor nadeel
en voor de Vyanden die dezelven verflinden
zouden kunnen. Ik heb gezegd , dat fommigen
die in de Grond begraaven, anderen ze in de
fpleeten van de Schors der Boomen leggen,
Eenigen plaatzen hunne Eijertjes in ’t midden
van de zelfftandigheid der Bladen: de Spinne-
koppen bewinden de hunnen met een Geweef-
zel van fyne Zyde, en veelen draagenze met
zi^ om ze elders te verbergen. Andere Infekten
, gelyk fommige Nagtkapellen , bedekken
hunne Eijeren met Haair, ’t welk zy niet van
hun L y f plukken, maar van agteren uitwerpen.
Deeze worden ’er door befchut voor de Vog-
•tigheid der Lugt en voor ’t Gezigt bedekt. Dus
zyn ’er ook Infekten, die hunne Eijeren onder
’t Haair van grooter Dieren of in derzel ver Huid
verbergen ; gelyk dit plaats heeft met den
Horfel der Rendieren in Lapland en der Runderen.
Zulk een Vernuft in deeze kleine Diertjes
doet de alles overtreffende Kond van den
Schepper van- ’t Heel - al doorftraalen, en ons
verbaasd Haan over zyue Wysheid, die zig in
de allergeringfte en byna onzigtbaare Schepzelen
ïen nog het blykbaarfte vertoont. Doch deGe-
ftaltewiffeling o f, zo men het gemeenlyk noemt,
Verandering der Infekten, is een zaak, niet
minder verbaazende, om dat zy als een gant-
fchelyke Herfchepping of Wedergeboorte vertoont
, en byna tot een Zinnebeeld verftrekken
kan , van de Hope der Redelyke Schepzelen,
die hun boven de Onredelyke verheft»
de Opftanding naamelyk uit den Dooden.
Alle Viervoetige Dieren en Vogelen, deVis-
fchen en de meefte Kruipende Dieren, of die
men Ampbibia noemt, komen in de zelfde Ge-
Halte te voorfchyn, welke zy hun geheele Leven
lang moeten behouden. Het Jong heeft, in
sc klein; omtrent de figuur van het volwaffen Dier.
In eenige Infekten heeft dit ook plaats. Alle
die ongevleugeld zyn , uitgenomen de Vloo,
is het dus mede gefchapen. De jonge Piffebed-
den, by voorbeeld, komen uit het L y f van de
Moer; de Spinnetjes uit de Eijeren van de
Spinnekop, in de zelfde Geftalte, die zy hun
leven lang behouden moeten. Even zo is het
met de Duizendbeenen, Luizen, en andere ongevleugelde
in ’t algemeen; als ook met de
Kreeften, Krabben, Garnaalen en andere Schaaldieren
: de Jongen, naamelyk, verfchillen al-
leenlyk in grootte, en in volmaaktheid o f hardheid
, van de Ouden. De eigentlyke o f Gevleugelde
Infekten, in tegendeel, zyn in dit
Geval niet; hunne Gedaante verfchilt dikwils
grootelyks van die , welke zy naderhand
I- Deel. lx. stuk.
V.
A fdeel.
I.
Hoofd -
STUK. •
moe