V. fchryfc, dat de Inwooners van Treria verjaagd
Afdeel, werden door Duizendbeenen. Om nu niet te
Hoofd- ^Pree^en van een Gemeenebeft in Afrika, dat
stuk. door de Sprinkhaanen verwoei!: werdt: waara
fchynlyk door gebrek van Koorn; noch van een
Wildernis in Ethiopië, wier Ingezetenen ver,,
nield zyn door Scorpioenen en Slangen,
d voorbed- Deeze Berigten, hoe vreemd luidende, wor?
va«. • den waarfchynlyk gemaakt door hedendaagfche
GetuigenilTen, die men naauwlyks in twyfel
kan trekken» Aan de verwoeftingen die de
Sprinkhaanen, nog hedendaags, zoop deKuffc
van Guinée o f elders in Afrika, als in de
Ukraine en andere deelen van Afie, of in Arabie
en aan de Roode Z e e , aanregten, zal niemand
twyfelen» De Plaag der Maggen , genaamd
Mosquito’s in de Weftindiën, naar welken eén
gehcele Kufl: haaren naam draagt, is ook Wereldkundig.
Bovendien wordt in de Philofophi-
fche Transaftiën, van "t jaar 1666, gewag ge-,
maakt van Zwermen van zonderlinge Infekten,
welken in eene Volkplanting aan de Kuffc van
Noord-Amerika , ter langte van tweehonderd
Mylen, alle de Boomen des Lands vernielden.
Men vondt een ontelbaare menigte van Gaten
in de Grond, waar uit deeze Infekten voort-*
kwamen als Wormen, veranderende in Vliegen
, die een Stekel of fcherpen Angel hadden,
waar mede zy de Boomen ftaken, dat dezelven
verdorden (*). '
(*) Haar Godc befchikte eenen Worm des anderen daegs in
’t op
In de Schriften van de Keizerlyke Akademie
der Natuur-Onderzoekeren, wordt ons verhaald,
dat, in den jaare 1679, door een onbekend,
gevleugeld Infekt, in de kleine Stad Czienk in
Polen, en daaromitreeks, een menigte Men-
fchen en Beeften zodanig gedoken werden, dat
zy het bedierven. Dus maakten die Infekten
een fehrikkelyke verwoeding in dat Land. Zy
randden de Menfchen vinnig aan, zonder getergd
te zyn, en raakten niet aan de Leden met
Kleederen bedekt, maar aan het Aangezigt, den
Hals, de Handen, in ééa Woord het bloote
Vleefch. Op hunne Steek volgde onmiddelyk
een hard G e z w e le n , zo men in de drie eerde
Uuren geen zorg droeg voor de Kwetzuur, met
het Venyn daar uit te haaien, doorlnfnydingen,
Blaartrekkende Middelen o f anders, was al het
gene verder in ’t werk gedeld werdt vrugteloos:
Want depekwetden dierven in weinig Dagen.
Deeze
h opgaen van den Dageraed: die ftak den Wonderboom, dat
hy verdorrede. J on a XV. vers 7. Zo dit een Boom is ge-
weeft, naar bet ichynt, dan komt deeze Hiftorie ’er eeniger-
maate mede overeen. De Wilde Vygeboom, Syomorus, dien
men in Faleftina en Egypte vindt, heeft een Inièkt dat hem
fteekt en door zyn fteeken het Vuur, of Verfterving, in het
Hout kan veroorzaakcn. Maar fommigen willen dat het de
Pifangboom, anderen dat het een Kaauwoerde-Plaat geweeft
zy •' welker ichielyk opichiefen en verdorren beter te begrypen
is. t Hebreeuwfch Woord Kikk*j«on, dat- men voor den Ricinus
of Wonderboom neemt, betekent, volgens Rabbi K im-
c H 1, een Heefter of Boompje, dat zyne Takken breed uit-
fpreidt, hoog groeit, en fchaduw geeft. De VU LGi X i
heeft het Hedera of Klim-op vertaald.
I. Deel-. lx. stuk.
V.
Afdeel.
I.
Hoofd.
stuk.
(I