v.
A fdeel.
IV.
Hoofdstuk.
Rhirinjïer.
toonende zig, daar door, van een aartig fameö-
weefzel. Men ziet den oorfprong van de Ge-
zigtzenuwen, als medederzelver dikte, die blyken
doet, dat dit Zintuig van een grooten dienII is
voor de Infekten.
.. By de Ontleeding van het L y f deezer Torren
De Longi
pypjes.
, vindt men dat de Longepypjes, uit de
Lugtrtippen oorfprongelyk, die zig in de Wor-
men als de Takken der Slagaderen of Aderen
in de Dieren vertoonden, nu met Blaasjes zyn,
en dus eenigermaate naar de Longepypen der
Ademhaalende Schepzelen gelyken. Men kan
de reden hier van gemakkelyk begrypen: de-
wyl het Lighaam van de Tor ligter moert zyn,
om te kunnen vliegen. Aanmerkelyk is ’t , dat
deeze Blaasjes wederom andere Takjes uitgee*
ven, die bezet zyn met dergelyke Blaasjes,
cn deeze op nieuws andere; verdeelende zig
dus al verder en verder, tot dat zy in zeer fy-
ne en byna onzigtbaare Lugt- o f Longepypjes,
die altyd hol en rond zyn , eindigen. Maar
dit verfchil is ’e r , tuflehen de Pypjes en de
Blaasjes , dat deeze laatften, Vliezig zynde,
door het uidaaten van de Lugt toevallen en
plat worden, terwyl de Takjes rond blyven,
cn dan vertoonen zy zig als Boomtakken mee
Bladen ; daar zy anders omtrent de gedaante
hebben van een Soort van Knobbelagtig Zeew
ie r . De Kleur der Blaasjes is dof, doch die
der Takjes glinfterend wit, omtrent als Paarlemoer,
Door het Mikroskoop befchouwd,
ververtoonen
de Takjes zig als famenfteld .zynde V.
uit Kraakbeenige Ringen; de Blaasjes uit een Afdeeu
menigte van zeer kleine Bolletjes. Hoofd-
Deeze Lugtblaasjcs , met haare Bolletjes , stuk.
Rhinofter•*
zegt Sw a m m e r d a m , kan men zonder ee-
nige Ontleeding zien , als men de Dekfchilden
van het Lighaam afneemt, en dezelven, tegen
den Da g , met een Vergrootglas befchouwt.
Men zietze ook door het Onderlyf heen blinken
, ja zelfs in het Hoornagtig en Vliezige
bekleedzel van hetzelve: maar niet beter, dan
tuflehen de beide plaatjes van de Dekfchilden ,
alwaar zy allerley zelcjzaame figuuren maaken.
Drie groote Takken van de LoDgepyp vertoonen
zig , doorgaans , tuflehen deeze Plaatjes
in; twee, naamelyk, aan ieder zyde, en een,
die kort i s , in het midden , welken men mee
zulke Blaasjes beladen ziet, die zig egter, in
zyne Afbeelding ( * ) , wat onregeimaatig voordoen,
en, volgens zyne befchryving, platag-
tig zyn; ’t welk hy toefchryft aan dè inkrimping
van de Dekfchilden, om vaft te worden
van zelfftandigheid.
De Hoorn van deeze Torren, welke, ge- Deden der
lyk bekend is, in de Mannetjes alleen gevon-Voomeelins'
den wordt, krygt, op dergelyke manier, zy ne
hardheid: daar hy, in de Pop, Vliezig en
buigzaam was; ja , als ’t ware, vol Water of
Vogtigheid, Hy blyft egter , altoos, van
bin-
(*) Byhcl der Natuur. Tab. XXX. fir. i .’
f. DEEL. IX. STUK, L y