X I I .
Hoofd«
stuk.
„Naam.
Kenmerken
Soorten.
504 B s s c h r y v i n g v a n
X i r . H O O F D S T U K .
B efcbry ving va n ’£ Geflagt der B a s t a a r d -
O l y p h a n t j e s , waar onder ook de B yë n -
vreeter geteld wordt.
Den naam van Ajter* RiEfelkaefer, die door
den H e e r S u l z e r aan dit Geflagt gegeven
w o rd t, heb ik nagevolgd met dien van
B a s t a a r d - O l y p h a n t j e s . D e K o p ,
n a am e ly k , loopt in dezelven e en igzinsSnuitag-
t ig ; weshalve men ook de E e rfte Soort onder
de Snuittorretjes plagt te tellen, ’t W o o rd
Attelabus, dat L i n n s o s h ie r tot den G e -
flagtnaam uitgekoozen h e e f t , plagt oudtyds
voor een klein ongevleugeld Soort van Sprin g -
haanen gebruikt te worden ( * ) . D e H e e r G k -
o f f r o y heeft hetzelve op de Meftkevertjes
van onzen A u th e u r , in ’t Franfch E s ca rb o t, toe*
gepaft ( t ) . D o k to r S c o p o l i heeft de L e lie * ,
S p c rg ie -T o r re t je s , en anderen, daartoe betrokken.
, D e Kenmerken der Baftaard-Olyphantjcs be-
ftaan d a a rin , dat z y den K o p agterwaards, o f
naar het L y f to e , verdunnende hebben en neder
(*) Locuftarum mimmar fiue permis, quos Atcelabos vacant.
Tl in. N * t . Hift. Libr. XXIX. Cap. 4.
( f ) lliji. des Inf. env. Petris, Tom. 1. p. 93. Zie bladt,
312. hier voor.
d e B a s t a a r d - O l y p h a n t j e s . 505
derwaards geboogen: de Sprieten loepen naar ^
’t end toe dik k e r. O n z e Autheur geeft daar m
van tien Soorten o p , waar onder eenige U it - H oofd-
landfche z ig bevinden.
C D Baftaard- O ly p h a n t je , dat zw a r t is met ^
roode D ek fcb ild en .
. , T-,. Pju lx x iv .
L i n n m ü s hadt, in de befchry v in g der D ie - 2 % . 11 -
ren van Sweeden, reeds o p g em e rk t, dat d it
B e e ftje , toen van hem tot de Olyp h an tje s b e trokken
, m e rk e lyk van de anderen v e rfch ild e ,
doordien het maar een zeer ko rt Sn uitje h a d t ,
en den K o p n ie t als in het B o rftftu k in g e k a ft ,
maar v r y ver uitfteekende, geheel gitzwart en
gelykende naar den Kop- van een gevilden V o s .
D e S p r ie te n , daar aan z itten d e , hadden ook
het onderfte L e e d je niet laDger dan de o v e rigen.
D e D e k fch ild e n waren donker ro o d ,
la n gw e rp ig , met uitgeholde Stippen geftreept.
het Borftftuk van boveD ro o d , van onderen
zw a r t , g e ly k ook het S ch ild je en de Pooten.
D it alles bevindt z ig in het Beeftje van onze
A fb e e ld in g , ’tw e lk anderziDS eenigermaatege*
ly k t naar de L c lie -T o r r e t je s . G e o f f r o y
heeft hetzelve betrokken tot een G e f la g t , waar
aan h y den naam van Rb in om a c e r , in ’ t Fran fch
Becmare g e e ft, en dat h y getuigt van de O ly -
phantfi)
Attclabus triger, E'ytris rubris. Syft. N *t.X. Gen. 17S-
Cineulio niger , Elytris rubrit , Cspitc poftict clongaco.
JPiSitH, Sttee. 475. It, Oei. 153.
I. DE KL. IX. STUK* I i 5