V. ftek, dat ’er als een Staart; aan maakt. R qe-
. Afdeel. SEE v0Qcjc jn fbmmïgen het Borftftiik van de
Hoofd- zelfde Kleur als de Dekfchilden , naamelyk
Molaar roodagüg, in anderen zwart; die hy als by*
o/ Mey-Ke- zondere Soorten aanmerkt , welke in ’t eene
Jaar meer zouden voorkomen dan in ’t andere;
doch dit zyn, zo de Heer G e o f f r o y verzekert,
loutere Verfcheidenheden. Dit Borft-
ftuk is eenigermaate ruig, gelyk ook de Poolen,
waar van de voorden fomtyds drietandig
?yn aan de Dyën, gelyk in de Rh’inofter-Tor,
fömtyds tweetandig ; de agterften langfl: en
fterkft.
inwendige Een rond Gat, dat deeze Kever van vöoren
heeft, loopt naar de Keel, en dient hem voor
Bek, welke Bek bedekt is met een harde ftom-
pe Lip. In de Bord wordt men zekere voo-
z e , rondagtige Vleefchklompjes o f Kliertjes
gewaar, die rood van Kleur zyn, en welke
men miflchien voor Longen zou kunnen houden.
Midden tuffchen dezelven door loopt de
Keel, die zwartagtig is, en waar op men ’c
Hart, als een roodagtige Stip, gewaar wordt.
In het Wyfje heeft de Lyfmoèder twee Hoornen,
en men heeft eenige Eijertjes daar aan
zittende gevonden. De Darmen zyn aartig onder
elkander gedraaid, met veele Lugtbuïsjes
daar dopr verfpreid , gelyk in de Rhinofler-
T o r , zynde de Maag in ’t midden derzelven
geplaatll.
raaring, De Paaring van de Mey-Kevers o f Molenaars
naars is zeer kennelyk, en zy blyven lang aan V.
elkander zitten , ’t welk aanleiding gegeven Afj®eE^"
heeft tot een Franfch'Spreekwoord, dat men Hoofd-
in ’t Nedprduicfch uitdrukt door: zy hangen j ^ K*
als Klitfen of Kladden aan malkander (*). Het »f Mej-iü-
Wyfje , bevrugt zynde, hoorteen Gat in denwr’
Grond, en, daar in gekroopen, legt zy de Ei-
jeren nevens elkander, zonder in Pillen berold
te zyn, gelyk R oes el dit heeft waargenomen,
die dus met zekerheid beyondt, aan den
eenen bant, dat het die Kruidwormen .zyn,
welke de Tuinlieden en Landbouwers in Vrank-
ryk Vers blancs, dat is Witte Wormen, en in
Duitschland Engerlinge of Kwatwormen noemen;
hier te Lande, volgens G o e d a a r t ,
Koornwormen, om dat zy de Wortelen van de
Tarw en andere Graanen afknaagen. In de
Moeshoven befchadigen zy die der Erwten en
der Salade niet minder: weshalve hy dezelven
daar mede opvoedde, en dus bevondt, dat zy
wel tot in ’t vierde Jaar leeven onder de gedaante
van Wormen.
Deeze Kwatwormen zyn, op ver naa, zo Kwatworm,
groot niet als die der Rhinofter-Torren; zyn-' •
de, in ’t vierde. Jaar, flegts anderhalf Duim
lang. De Kleur is geelagtig wit, met den Kop
Oranje en het Agterfle blaauwagtig zwart. Op
de
f IQ Dit ziet op de Zaadbollen van de Klitfen of het Ktad-
dekruid, ’t welk aan de Wegen groeit. In ’t Franfch zegt
men: IU ft tiennent tous par le cul comme des Hannetons, ,
I, Dekl. IX. Stuk. O 4