V. van dit Infekt en deszelfs Verandering gewag
3 9 P gemaakt. R o e s e l geeft ’er ook de Afbeel-
H oofd, ding en Befchry ving van. F r i s c h die, op
stuk. >c allerlaatfte van zyn Werk over de Infekten,
het Wyfje af beeldt, onder den naam van Groe,
nen Schild. Marien - Worm, hadt de huishouding
yan dat Infekt reeds omftandig voorgemeld
(*). Dus noemt hy het Masker, dat hy
in ’t end van Juny op de zwarte Melde vondt,
welker Bladen deeze Wormpjes doorknaagden.
De Kleur was verfchillende, naar het Kruid,
waar op zy gevonden werden, fomtyds bleek
groen, fomtyds bruin of zwartagtig, met een
witte Streep langs de Rug, gelyk op de Salie
hem zodanige voorkwamen. Hy heeft de Vork-
agtige Spitfen, aan de Staart, welken deeze
Worm altyd opgeheven houdt, wel waargenomen
, doch zig verbeeld, dat de afgelegde
Huid, na de Verveiling, door dit Wormpje op
de gemelde puntjes gedragen wordt, om hetzelve
te befchutten voor Regen en Ongedierte.
De Heer R e a u m u r heeft de Hiftorie van
deeze Infekten groorelyks opgehelderd ( f ) . Hy
fteltze voor, onder de Maden of Motten, die
zig bedekken met haare Vuiligheden, en laat-
ze dus volgen op de Wormpjes van de Lelie-
lorretjes, en op die Motten door welken de
Bladen van het Geril- en Haver-Koorn worden
d o o r eb)
Inf. IV. T h. pag. 30. Tab. XV.
( t ; Mem. T om. Iir, Part. 1. p. 300, O&avo. Tab, i».
dootgekcaagd en nitgevreeten, leverende ver.
volgens een Soort van Torretjes uit, welke VJI1>
met die Koorn- o f Broodtorretjes vry overeen- Hoofd-
komftig fehynen te zyn, waar van reeds is ge-
fproken % Het Wormpje der Schildpadjes * Bladz.sof.
kwam hem, in de Zomer, voor, op de Bladen
der Artisjokken en andere Diftelige Planten:
fomwylen vondt hy ’ t zelve geheel bedekt door
zyne Vuiligheden, als een hoop van zwarte
Korreltjes, ruftende op de Vorkagtige Spitfen
van de Staart, en dus een foort van Dak of
Zonnefcherm maakende over ’tL y f. De Kleur
is nu eeps bleek dan bruinagtig groen, en fomtyds
zo zwart als de Vuiligheden die het bedekken,
welke door een Tepelagtig Uitftek, dat
aan ’t end van ’t L y f is en het Aarsgat maakt,
worden uitgeworpen. Dus ftapelen zig de Uit*
werpfelen op de gedagte Vorkswyze Puntjes,
die zig byna tot over de helft van ’t L y f uit-
ftrekken.
De Heer R e aumur merkt aan, dat de afgelegde
Huid fomwylen tot een Grondfteun
dient van de opgeftapelde Vuiligheden; alzo
men, met een Vergrootglas, duidelyk de Doorntjes
gewaar wordt aan het ónderfte derzelven:
waar uit dan ook blykt, dat dit Infekt de Ver-
velling ondergaat voor de eerfte Verandering.
Deeze gefchiedt op de Bladen der Planten,
waar het Wormpje aasde, en , zonder eemg
Tonnetje of Bekleedzel te maaken, legt het
alsdan zyn oude Huid, en tevens die Vorks-
• L DEEIr ix . stuk. " y*