V. welken men Fuüo noemt, wit' gefprenkeld ;
Afdeel, weijje f doorgefneeden zynde , op de beide
Hoofd Armen gebonden wordt (* ) . Dus noemt hem
^onu'of ^ A J u s °°k Aw//e Plinii en in ’t Franfch geeft
Duin-Kever, men ’er den naam van Foulon aan; doch in ’t En-
gelfch fchynt hy, dewyl men hem ’er naauw-
lyks vindt, geen byzonderen Naam te hebben.
Op verfcheide andere plaatfen van Europa is
hy zeldzaam, ten minfte in fommige Jaaren.
De Heer G e of f r o y hadt deezen Tor om*
- ftreeks Parys niet kunnen vinden, hoewel hy
in andere Provinciën van Vrankryk niet ongemeen
was. Die hy hadt waren, hem uit Lan.
guedok toegekomen. In Schónen, of in de
Zuidelyke deelen van Sweeden, vindt; men
hem, zegt L innzeus, daar hy de Wortelen
der Planten verteert: doch op de Duinen van
Holland heb ik ’er de meeften gekreegen ( f \
Vaü wegen dit laatfte zal onze Autheur hem
eene Woonplaats toefchryven in de Zandduinen
van Europa; doch het is zeker, dat men hem
fomtyds ook vindt, waar zodanige Gronden
. niet zyn- In den jaare 1731, zegt F r i s c h ,
in de Maand July, heeft menze in ’t Mark
Brandenburg met fchade leeren kennen; want
zy kwamen in groote menigte omftreeks Straufsberg,
(*) Hifts Nat. Libr. XXX. Cap. II. ’t Woord Fullo, by
P l i n i u s , wordt dan, verkeerdelyk, Oorworm vertaald,
gelyk in Lexica Pitifci.
( t ) In Belgii dunis omnium frequentiffimum Infe&um Ie*
gi. Faun, Snee. pag. 130,
berg* en vraten aldaar de Boombladeren, in- V.
zonderheid der Eiken; zy maakten ook veele jy®6*
Vrugtboomen kaal, en, wanneer zy op den Hoofd*
Grond kwamen, werdt zelfs het Gras van hun
verteerd* Hy noemt dit Infekt de wit gefpren. Duin-Ketiin
Pelde * groote Julius - £ ever, en wy de bonte of
Du in -Kever (*). Elders was dezelve befchreeven
onder den naam van Gefchilderde Tor ( f ) .
Deeze, die het Agterlyf aan ’t end fpits en
dus de Kenmerken heeft van een Kever, is de
grootfle en fraaifte die wy kennen; zynde omtrent
anderhalf maal zo lang en dus veel groo-
ter dan de Méy-Keven Hy heeft den Kop en
het Borftftuk zwart, de Schilden een weinig
minder dODkef en bruin, altemaal met wittd.
Vlakken gefchaberd. Die Vlakken, met een
Vergrootglas befchouwd zynde, maaken een
aartige Vertooning, dewyl zy geformeerd zyn
door een menigte van witte Vezeltjes, gely-
kende naar het Meelagtig Dons van de W ie ken
der Kapellen. Anders is deeze Tor de ee-
nigfte niet, wiens Lighaam dus bezaaid zy met •
zodanige Pluimpjes* Men vindc ’er ook, maar
zelden, die roodagtig zyn van Grondkleur, ia
plaats vjxn zwart.
Het'knarfen is , in veele Torren, een Kenteken
van de Mannelyke Sexe; doch van deeze
knar 11,
(*) De Heer G r o n o v i t j s fchryft, dat deeze Tor ia
Nederland Malenaar genoemd wordt. Alt. Helvet. V o l . V.
r t ) AH. Nat. Curiofor. Dec. 11. Ann. VI» Öbferv.
I. deel. IX. Stuk. P 2