bruingeele die de Mannetjes w a ren , van welke
fommigen zwarte tippen hadden. V a n onderen
was het L y f zw'art, doch d ig t bezet met
glanzig geel H a a ir. Men vondtze op de ru igte
in de Boflchea > en d ikwils op de Braamen
o f ook op de Bloemen der K ro o n tje s -K ru id e n ,
enz.
Z e e r fraay is de befchryving , welke onze
Autheur ’er van g e e ft, zo als h y deeze B e e f l-
jes in Sweeden hadt gevonden. H e t geheele
In f e k t , met de P o o te n , S p rie te n , en alle dee-
le n , uitgenomen de D e k fch ild e n , zegt h y , is
zw a r t , lan gw e rp ig , agterwaards verfmallende:
het Borftftuk ongedoornd. H e t L y f is van onderen
w e l zw a r t , m aa r, als men ’t op zekere
manier tegen ’t L ic h t houdt, en van vooren
b e k y k t , wit. D é D e k fch ild en z yn aan ’t end
dunner en als a fg e b ro k e n , doch met de beide
hoeken van de tip fcherppuntig. Z y v e rfch il-
len in K le u r : want fommigen z yn hoogrood,
zonder eenige zw a rtheid, en dit z yn de W y f -
je s ; anderen rood met de tippen als ook den
u it - en inwendigen rand der D e k fc h ild e n , zwart:
anderen bruinrood met de tip pen , maar alleen,
ly k den buitenften rand van de D e k fch ild e n ,
zw a r t , en dit z y n de Mannetjes. M e t ontal-
ly k e putjes z y n de Dekfchilden b e z e t , doch
die niet op ryë n ftaan, en met naauwelyks
zigtbare H a a ir t je s , in ’ t byzonder naar agteren
to e , befprengd. H e t Borftftuk en de K o p >
h e b b e n , in fommigen, een feo it van geele
Wol
W o llig h e id o f R u ig te . Aan alle Schenkels z it V .
op ’t end een Stekel o f D o o rn . H e t Manne- A^ j y EL*
ly k e L id van deeze B o k je s is zeer lang. Hoofd-
W y geeven hier de A fb e e ld in g van een STUK*
Mannetje en W y f je , die v ry wel met deeze
be fch ry v in g overeenkomftig z y n . H e t M a n netje
is v u il g e e l, het W y f je roodagtig.
( 3 ) B o k je dat zw a r t i s , met bet B o r jljlu k t n i . .
de D ek fchilden en Pooten paarfcb. Rood,*
In het Rood z y n verfcheide trappen, g e ly k
bekend is : men heeft d o n k e r, hoog- en bleekrood
; K a rm o z yn , S ch arlak en , R o o ze - en B lo edk
le u r. D e rg e ly k e veranderingen hebben in deeze
B o k je s plaats-; g e ly k omtrent de eerfte Soort
reeds is opgemerkt. D u s heeft men ’er ook
gevonden die Bloedkleurig , die K an eelkleu rig
o f bruinrood en die Purper o f paarfchagtig,
ja zelfs ros z y n : altemaal nagenoeg van de
zelfde geftalte (* ).
(4 ) B o k je dat groenagtig geel i s , met de
Sprieten g eel en groen lo n t .
D e e z e is een der grootften van dit G e f la g t ,
w e l-
(3) Leptura nigia , Thorace, Elytris, Tibiisque purpure's,
Faun. Sticc. 500. Leptura nigra , Thorace Elytrisque rufii.
Faun. Suec, +97. Scarabams Arboreus major puipureo-mber.
Ek i SCH. Inf. X i T. 3. Ic. 6. f. 6.
Zie Faun. Suec. Ed. II. N. 679,6S0, <SS 1. p. 195.
(4) Leptura viridi-flava, Antennis luteo viridique variis,
Faun. Suec. +96.
IV.
V it en s.
Groen,