V. het gene hy noemt de vergulde Harlekyn f ,
fdeeu jjjg op deQ Goudgroenen grond beurtelings
H oofd- blaauvve en Rood-Koperige Banden heeft, met
s t u k . glinfterend Geel daar tuiïchen, zynde de Poo.
dort ^ ^ » Sprieten en het L y f van onderen, paarfch-
agtig of Violetkleur; niet groen, gelyk in het
gegalonneerde Goudhaantje ( f ) . Deeze allen
lchynen my tot de Soort van Koperglanzige
betrokken te kunnen worden: zo wel als dat
t Coccjndu van S c o p o l i , het pragtige f genaamd, zyn- faftuefa • E X i ’ ( Ï Ï i - _ J de geheel Goudkleurig o f met Groen gemengd
en fierlyk gezoomd (*> Zodanig een is dat van
onze Afbeelding, ’t welk op het fierlyk Goud.
groen heerlyke banden heeft van Brons.
yi. ' (6) Goudhaantje dat Eyrond is en Violet.
Alni• r i *
Der Elzen. ' met verfpreide putjes op de Dekfchilden.
Onder den naam van blaauw en groen Torretje
der Elzen is dit door F r i s c h befchree-
ven en afgebeeld; doch hy merkt aan , dat
het fomtyds ook op de Wilgeboomen voorkomt.
Hy hadt de blaauwen, in *t eerft, alleen
voor de Wyfjes gehouden, en zy zyn het,
zegt hy, meeft; doch naderhand hadt hy menigmaal
gezien, dat ook de groenen Wyfjes
waf
t ) Hifi. des Inf. env. Paris. Tom. t pag. 260-26}.
(* ) Entemol. Carniol. p. 74. N. 23Z.
( 6) Chryfomela orata violacea , Elytris punfiis cscavatis
Ipaifis. Faun, Suee, 416»
waren, en de blaauwen Mannetjes. In ’t begin
van Juny vindt men deeze 'lorretjes over*
vloedig op gedagte Boomen, als wanneer zy
paaren. Het Wyfje is dikwils zo vol Eijeren,
dat het Onderlyf ver onder de Vleugelen uit-
fteekt. Deeze Eijertjes, die langwerpig geelrood
zyn, worden van hetzelve op de Elzen-
Bladen nevens en tegen elkander aan gelegd.
In agt Dagen komen daar Wormpjes uit, die
naar Rupsjes gelyken, doch, even als deKwat-
worroen der Torren , maar zes Voorpooteu
hebben, en van agteren een Spitsje, om het
L y f voort te fchuiven. De Kop is klein, en
kan zig onder het zwarte Hals - fchild, tot aan
het voorfte toe, verbergen. De Eijertjes ftaan
regt op en neer; zy hebben van boven een
zwarte punt, en van onderen kruipen 'er de
Wormpjes ui t ; zo dat de Doppen ftaan bly-
ven. Van de Wormpjes wordt het Blad, daar
om heen, afgeknaagd; doch zy houden zig
maar een korten tyd by elkander, verdeelende
zig wel haaft, en fommige Bladen veel, anderen
weinig befchadigende. Hunne Huid is
groenblaauw, zo veel men wegens de zwarte
Stippen kan zien. Op ieder van de tien Ringen
zyn op de Rug zwarte randjes overdwars,
en midden onder dezelven is, aan beide Zy-
den, een zwarte Stip, en daar onder een uitpuilend
Knopje. Deeze Worm, nu, op den
beftemden tyd van Huid verwiflelende, komt
eindelyk tot de Verandering, en hangt zig e*
I. Deel. IX. Stuk. ven
V.
A fd e e l«
X .
Hoofdstu
k .