Zyne vermeerderingen o f veranderingen in \ vervolg
gewag en gebruik te maaken.
Inmiddels hadden eenige redenen, in het laatfte
van het Berigt voor het voorgaande Stuk gemeld,
my bykans de lufl: benomen, om dit Werk te agter-
volgen. Hier by kwam de menigvuldigheid der Zaa-
ken die in agt te neemen zyn in eene befchryving der
I n s e k t e n , tot welke-Afdeeling der Dieren W y
thans gevorderd waren. Die gedeelte, immers, der
Natuurlyke Hiftorie wordt thans met den groot«
ften ie ver beoefend, en men ziet dagelyks Werken
aan ’t licht geeven, die als om ftryd hetzelve trag-
ten op te helderen, ’ t Is ongelooflyk , hoe veel
men, Ibdert eenige Jaaren , in de Infekten-Kunde
gevorderd zy , en hoe veele duifterheden nog daar
in overblyven.
D e algemeene L ie f hebbery, ondertuflehen, welk
e daar omtrent, in ons Land in *t byzonder, plaats
heeft, en de aanfpooring van verfcheide voornaame
Liefhebbers , heeft my eindelyk doen befluiten,
om, met hoe veel fchroom o o k , ten dien opzigte
insgelyks in ’t perk te treeden, en te zien, wat ik ,
op den voorigen voet voortgaande , mogt kunnen
uitvoeren. Ik heb , naamelyk, weinig meer dan den
enkelen Leiddraad v a n L iN N ^ u s indeezen gevolgd,
cn voor ’ t overige, om my niet aan de naauwkeu-
rigfte befchryving der Sweedfche Dieren alleen te
bepaalen , gebruik gemaakt van de Oordeelkundige-
V O O R - B E R I G T . v
Verzamelingen der Inlandfche Infekten, die onlangs,
zo in Vrankryk als in Italië, aan ’t licht gegeven
zyn , zo wel als die van Duitfchland: ten einde men,
wat d eEuropifche aanbelangt, ten minften, indeeze
onze N a t u u r l y k e H i s t o r i e , het gene ’er
bekend van i s , zou kunnen vinden. Omtrent de
Ui TBEEMSCHE heb ik ook de meefte Werken, alwaar
die befchreeven zyn , nagezien, en het Zaake-
lyke daar van overgenomen.
W einig, egter, oordeelde ik de Wereld te kunnen
voldoen, indien hier nier by kwam , het gene
de eigen Ondervinding en Befchouwing, zo van my
als anderen , nooit te vooren g eb o ek t, opleverde.
Des ben ik daar omtrent, eveneens als met de Vis-
fchen, te werk gegaan, en heb niet alleen verfchei-
de Byzonderheden, in de Infekten, ze lf onderzogt,
maar ook nu en dan Aanmerkingen gemaakt, zo
op het gezegde van den Sweedfchen Ridder, als van
andere en hedendaagfche Autheuren. Ik twyfel
n ie t , o f het een en ander zal de Liefhebbers aangenaam
zyn , die daar door worden aangefpoord,
om, het gene ’er nog aan ontbreekt, door eigen
onderzoek te vervullen. Immers nergens is het zeggen
van S e n e c a meer met de waarheid overeen-
komflig , dan in dit gedeelte der Natuurlyke H L
llorie.
Multwn egerunt, qui ante nos fuerunt, Jed non per-
ggernnt) &c.