V.
A fdeel.
XV.
Hoofdstuk.
XIV.
Obfcura.
Donkere.
ÖIO
het Halsfchild; oordeelt, dat zy eenige over-
eenkomft heeft met de Olyphantjes. De Heer
G e o f f r o ï betrekt dezelve tot zyn Geflagt
van Lampyris of Glimwormen, en wel tot de
derde of laatfte Soort derzelven, die hy de
roode noemt, zynde omftreeks Parys gevonden
xv; _
Lateralis,
Geelzydigc.
, ruim een derde Duims lang> Zy Ichynt
vry zeldzaam te zyn: hoewel menze,in Svvee-
den, op verfcheide plaatfen en inzonderheid
te Dannemoer in de hoopen Yzer-Erts, dik*
wils ontmoet: want Doktor S c o p o l i heeftze
in Karniolie, en de Heer M u l l e r in Deene-
marken, niet waargenomen.
(14) St. Jans Vlieg die het BorJIJiuk met
roode randen gerand beeft, en de Dek-
fcbilden zwart.
T e üpfal heeft men deeze waargenomen.
Z y zweemt zeer naar de Bruine St. Jans Vlieg,
doch is de helft kleiner, en heeft, de laatfte
verdeelingen, van het Agterlyf, niet rood maar
zwart, hoewel de zyden ros zyn. Het Borft-
ftuk is Vleefchkleurig met een bruine Vlak in
’t midden, of liever zwart, met de randen al*
leenlyk op zyde rood.
frr\ st. Jans Vlieg die het Borjiftuk rood
v ^ ge-
(14) Cantharis Thorace marginato margiaibus rubris, Ely.
tris nigris. Syft. Nat. X. -
(is) Thorace marginatorabro,Corporemlco,Ely»
«is margine exteiiorc flavefcentibus. Hjftr Nat. X.
gerand, het Lyf bruin, de Dekfchilden
aan de buitenkant geelagtig beeft.
V.
A fdeel,
XV.
1 Kim
w H oofdDeeze,
die men ook te Upfal, in Sweeden,
vindt, is insgeiyks klein, en bruin, maar heeft
het geheele Borftftuk,-de Stuit, en de rand der
Dekfchilden, ros: wordt in de befchryving der
stuk.
1 1
Sweedfche Dieren gezegd ( * > 3 381m
(16) St. Jans Vlieg die het BorJIJiuk gerand, xvt.
het Lyf groen Koperig, en de Dekfchil- Koperige»
den , aan de buitenkant, overal rood beeft.
In Sweeden vindt men deeze, vry zeldzaam,
opdegroote Brandenetelen, als ook op andere
Kruiden. Doktor S c o p o l i heeftze, in Karniolie,
op de Spinagie en fomtyds ook
op de Aairtjes van het Gras ontmoet: G e o f -
f r o y , omftreeks Parys, op de Bloemen.
Deeze laatfte Autheur noemt het la Cicindêle.
hedeau, en vondt dezelve een vierde Duims lang.
Hy merkt in de Sprieten eene byzonderheïd
aan: dat naamelyk het tweede Lid een puntje
heeft, en het derde een haakje. De voorge.
meldè * zonderlinge Blaasjes, zyn in deeze Soort * Bladz. se*.
waarneemelyk. De Heer Sch a e f f e r geeft
van
(*) Faun. Suec. Ed. II. p. zoz. N. yof,
( 1 6 ) Cantharis Thorace marginato, Corpore viridi - raeo ^
Elytris extrorfum undique rubris, Faun. Suec. JS8. Scarabarus
tnlnor, Corpore longiusculo ü ’ytris rubicundis. RaJ. Inf. 77*
S tH J H I . Monogn 17J4. T. IT. f. 10. II.
I. Def.l . IX. stuk. Q_q %
J/M