A fdeel, ^ °°k laDSwcrP'ger en dieper uitgehold, ja
IV. vee^ rdinier open , hoewel zo kenbaar niet,
H°°™ WegenS dC K|eur* Men vindc ’er m^ar tien,
$bi»ojiir. aan ieder zyde vyf: des agt van deeze Lugt-
gaatjes, door de Verandering, moeten digt zyn
geraakt; waarfcbynlyk door de inkrimping van
liet L y f aan ’t agter-end van de Tor. Immers
de zesde , zevende en agtlle, zyn weezent-
lyk nog als Stippen zigtbaar doch toegefloo-
ten: het negende is geheel verdweenen. Wan-*
neer de Tor niet vliegt, bedekken zyne Vleugels
alle de Lugtftippen,
Oogenvan De Qogen zyn in deeze Torren zeer aan-
merkelyk, en in grootte zo wel, als in figuur
en getal van Oppervlakten , zeer veel verfchiï-
lende van die der Kwatwormen. Men vindt
’er aan ieder zyde van den Kop één, dat fa-
mengefteld is uit verfcheide Bolletjes of kleine
Oogjes, die met elkander een Soort van
Netje maaken o f zig vertoonen als een Honigraat;
gelyk in alle vliegende Infekten. Jn
de Torren, egter, zyn deeze Verdeelingen zo
verhevenrond niet als in de Vliegen o f Byën
maar veel vlakker, ook kleiner en zonder
Haairtjes daar tuffchen. Deeze Verdeelingen
gaan nederwaards door, tot op het Druiven-
vlies, ’t welk donker is van Kleur en niet
. doorbpord gelyk in de Menfchen en Viervoe-
tige Dieren, Aan het Druivenvlies volgt een
Geleyagtige Stoffe, welke in zeer dunne
Draadjes verdeeld wordt, vaa-Tieramidaale figuur,
guur, \vaar van de breedfte enden in de Ko- V.
kertjes van het Hoornvlies fluiten: de dunfte jDy EÈ'
ftaan op een fchemerwit , dik, Vezelagtig Hoofd.
-Vlies, dat in het midden, daar hetzelve tegen
de Gezigtzenuw aan komt , donkerer is van
Kleur. Door dit Vlies.loopen veele Longpyp-
jes, die hetzelve met de Gezigtzenuw fchy-
nen famen te hechten, en, in fyne takjes verdeeld,
gemelde Draadjes tot aan het Hoornvlies
vergezellen. Hier uit ziet men, hoe de
Lugt zig in deeze Infekten niet alleen , gelyk
in de Vogelen, door Borft en Buik, maar
zelfs door de fynfte Lighaamsdeeleu verfpreidt.
Omtrent de Oogen moeten wy nog aanmerken
, dat zy uitwendig, ter wederzyde van den
Kop f- als in tweeën verdeeld worden door
twee Hoornagtige Uitftekken van het Bekkeneel,
en deeze verdeeling loopt inwaards door
hoewel de Gezigtzenuw daar door niet van één
gefcheiden wordt.
Om dit alles waar te neemen behoeft men, dc Her-
zegt S w am m e r d a m , alleenlyk de Herfe-- n'
nen te ontblooten; waar toe niets anders noo-
dig is, dan den Hoorn, in de Mannetjes To r,
met een fcherp Mesje af te fnyden: als wanneer
de Herfenen in ’t gezigt komen, die uit
twee lamengevoegde Bolagtige Lighaamen be-
ftaan, gelyk in de Dieren, Men ziet ’er ook
verfcheide Lugtpypjcs over heen verlpreid, zo
wel als door het gemeene Vlies ’t welk deeze
Bollen van het Brein te famen voegt, ver-
I. Deel. ix. Stuk. L 4 too