V.
A fdeel.
IV.
Hooed-
STUK.
Rb'ïr.'jjltr.
Kwatworm.
Radys-Zaad; de Kleur wit; de zelfftandigheid
Vliezig en week: zo dat zy in de Lugt famen-
trekken en rimpelig worden door uitdrooging
van de Vogtigheid, die ’er binnen is befloo*
ten.
Deeze Eijertjes fchynen weinig tyds tot de
uitbroeding té behoeven. Het duurde niet
lang, o f S w a m m e r d a m vondt ’er de beginzelen
in van een Wormpje, aan roodagtige
flipjes kenbaar, en op ’t end van Auguftus ver-
toonden zig in de Aarde reeds jonge Wormpjes.
Deeze hadden, by ’t uitkomen, den Kóp
grooter dan het geheele L y f , ’t welk rondom
als met Haairtjes was begroeid; twee groote,
roode Tandjes waren zeer opmerkelyk aan dit
Kopje , waar van de Kleur eerft geelagtig
wierdt en vervolgens in bruinrood veranderde;
blyvende die van het L y f witagtig. Hier uit
groeit dan , in de Run , Houtbaft o f rottend
Houtzaagzel, de Kwatworm van den Rhinos-
ter-Tor, die, zo S w a m m e r d a m aanmerkt,
fomtyds wel de dikte van een Duim breed en
viermaal zo veel langte krygt ( * ) , eer hy in
een Pop verandert.
Men vindt deeze Wormen, om dat zy wit*
ag-
(*) Niet vier Duimen , gelyk lbmmigen het begreepen
hebben: maar drie of twee en een half en fomtyds maar
twee Duim, gelyk F R I s c H aanmerkt, die egter aldaar niet
de regte Kwatworm af beeldt. In de langte uitgeftrekt, is hy
emgevaar drie Duimen, Amfterdamfe Maat; en rykelyk een
half Duim breed.
agtig geel van Kleur zyn , en zo groot, ge- v .
makkelyker dan de Torren: gelyk zy ook ge- A fdeel,
makkelyk te onderfcheiden zyn van den gemee- Hoofd*
nen Houtworm, in ’t Latyn Cojfus genaamd, stuk.
die den zwarten Boktor voortbreDgt. P l i n i u s Rhm0^‘ r'
zegt, dat hy eenige zulke Houtwormen gegeten
had; doch onze Kwatworm zal niet ligt
daar toe gebruikt worden, om dat hy zo Snotterig
week is, en vol van Vuiligheid of Hout*
fpaantjes, die men ’er nog byna onveranderd
in vindt , als men hem opent. Het Lig«"
haam beftaat uit veertien Ringen, en heeft,
aan ieder zyde, negen Lugtgaatjes o f flippen,
die zig fomtyds langwerpig als een Turkfche
Boon vertoonen , gelyk S w a m m e r d a m
aanmerkt : doch gemeenlyk zyn zy omtrent
rond en roodagtig van Kleur. Naar dat de
Worm zig intrekt o f uitrekt, is de figuur van
deeze Lugtftippen verfchillende. Aan de voor-
fte Ringen zitten de Pooten , welken ’er de
Kwatworm maar zes heeft, als gemeld is. De
Kop is bruin of paarfchagtig rood, en heeft, be-
halven de Oogen, Sprietjes, Nypers o f Kaa-
kebeenen, en een Lip die als in tweëen gedeeld
is; zynde de zelfftandigheid Hoorn* o f Schulp-
agtig, en die der Ringen van het L y f Leder-
agtig taay. Op het Agterlyf glimmen zy als
een Spiegel, doch zyn voor ’t overige dunnetjes
bezet met kort fyn Haair.
De beweeging van deeze Kwatwormen is Verwiflèlmg
zeer traag, hoewel zy een groote kragt hebben van Huid*
I. Deel. ix. stuk. om