y .
A fdeel.
lil.
Hoofdstuk.
De Kop.
0
Beenderen , die het L y f der groote Dieren
onderfchraagen en ftevigen. Hier in hebben
de Spieren haare inplanting, door welken het
Infekt zyne verfcheiderley beweegingen ver-
rigt, en tevens worden z y , door deeze Bee-
nige Huid , voor uitwendige Toevallen befchut.
Alle de drie vooruaame Deelen, uit welken
hun Lighaam is famengefteld, de Kop, naa-
melyk, het Borftftuk en het.Agterlyf, zyn
’er mede overcoogen.
Het eerftgemelde Lighaamsdeel is doorgaans
het kleinfte van de drie. Men wordt aan het»
zelve eerft de Sprieten gewaar , die, in de
xneefte Schildvleugelige Infekten, uit tien of
e lf, zelden uit minder, en in fommigen uit een
grooter getal van Leedjes famengefteld zyn.
Het eerfte Lid van deeze Sprieten, naamelyk,
dat in het Bosje aan den Kop z it , is gemeen-
lyk dikker, en zelfs dikwils langer dan de anderen
: het laatftê op één naa, is fomtyds het
kortfte. In alle Geflagten is de plaatzing
van deeze Sprieten niet even de zelfde: fom-
migen, gelyk de Torren, hebbenze van voo-
ren en een weinig boven o f tuflchen de twee
Oogen ; anderen byna op de Kruin van
*t Hoofd. In fommigen zyn deeze Werktuigen
op een zeldzaame manier geplaatft: zy
fchynen voort te “komen uit het midden van
het O o g , het welk , in plaats van Ovaal te
z y n , een foort van Halve Maan maakt, die
den Wortel van de Spriet bedekt en omringt.
Ik
Ik zal, in ieder Geflagt in ’t byzonder, deeze V.
verfcheiderley plaatzingen der Sprieten , als
ook derzelver figuur, nafpeuren. Hoofd-
De Bek van deeze Infekten is gewapend STUK*
met twee harde Kaakebeenen, het eene ter De Befc’
regter, het andere ter flinker zyd e : die zig
in een halven Cirkel omkrommen, uitloopen- *
de in'een punt, die dikwils zeer fcherp is ,
en aan de binnenzyde veeltyds gewapend zyn-
de met eene ry van Tandjes, meer o f minder
fterk. Tulfchen deeze Nypers zyn eenige
T epeltjes, die de Opening van den Bek van het
Infekt omringen; en dikwils vindt men, boven
en onder deeze Tepeltjes, zekere harde Lippen,
ook tuflchen de Nypers geplaatft. Zy hebben,
eindelyk, onder alle deeze deelen van den Bek,
kleine Byhangzels o f Voelertjes, vier ingeta],
twee grootere en twee kleindere; doorgaans
famengefteld uit drie o f vier genoegzaam dui-
delyke Geledingen.
Wat de Oogen betreft : deeze Infekten heb- D« °°-
ben meeftendeels niet dan de twee groote Nets.^
wyze Oogen, waarvan ik, van de Infekten in
’t algemeen fpreekende, het Maakzel verklaard
heb *. Men vindt maar eenigen, en* Biadz.s.
wel die de Dekfchilden zagt of Vliezig hebben
, gelyk de Sprinkhaanen, Krekels en der-
gelyken, in welken, behalve de gemelde Nets-
wyze Oogen, nog de drie gladde Oogjes zyn,
ook hier voor befchreeven * , gemeen aan de* Biadz. t.
Infekten van den Vierden, Vyfden en Zesden
I Deel. IX. Stuk, r . ^