V. hebben iéder tien Streepen » door ryën van Stip.
A fdeel. peD geformeerd.
Hoofd- Ik zal hier plaats geeven aan de befchryving
stuk. van een infekt van ons Land, dat taamelyk
mjnnerd.ge" gemeen is op de Wilgeboomen, en evenwel
niet van L i n nje ü s of anderen fchynt gekend
te zyn. Ik noem hetzelve het graaim gemar-
merd Olyphantje, öm dat het, op ’t uiterlyk
aanzien, zig zodanig vertoont; hoewel men,
by nadere befchouwing met een Vergrootglas,
hetzelve veeleer zwart en wit bont zou noemen.
De Grondkleur, naamelyk, van de Dek-
fchilden, fchynt zwart te zyn , eD holletjes te
maaken, waar in een menigte van ftompe wit-
te Schubbetjes , die zeer naar Vifchfchubben
gelyken, ingeplant zyn. ’t Is niet te be-
fchryven, welk een fraay Voorwerp deeze
Dekfchilden aan ’t Mikroskoop uitleveren, in-
zonderheid wanneer men ze met behulp van de
Zónnefchyn op den Spiegel van onderen ge van-
gen, en door het Zilveren Spiegeltje van boven
teruggekaatft, befchouwt. Behalve het Netwerk
met ronde Gaatjes, dat zwartagtig is ,
vertoonenzlg dan, hier en daar, doorfchynen-
de Vuurig roode Vlakjes, en de Schubbetjes ver-
fleren het Voorwerp ongemeen. Ik heb de
laatftgemelden, die zig voor ’t bloote Oog als
Stofjes vertoonen, ter grootte van een Nagel
vergroot befchouwd, en dezelven in de langte
geftreept, wat langwerpig bevonden, aan ’c
eene end (lomp en breed zynde, aan ’t andere
eea
een puntje o f Hompje hebbende tot inplanting.
Die zelfde Schubbetjes ftaan ook op ’t Borft-
fluk en aan de Pooten, doch allerdikft aan c
agterfte gedeelte der Dekfchilden, ’twelk daar
door het Beertje een wit Gatje fchynt te geeven.
Zy gaan ’er, zo ’t my toefchynt, door
wryving , even als het Dons van de Kapellen
a f, en dit maakt dat deeze Olyphantjes fom-
tyds witter , fomtyds bruiner, en meer o f min
gemarmerd zig vertoonen. Voorts zyn de Bor-
ftelige ftompe Haairtjes aan de Voeten, zelfs
tot de uiterfte Klaauwtjes toe, zeer opmerke-
lyk.
Dit Olyphantje is van Lighaam Eyrond en
dik, en rond vaD Borftftuk, draagende het
Snuitje nederwaards; zo dat het, in de eerfte
opflag, niet kwaalyk naar een Spinnekop ge-
lykt. Het L y f heeft de langte van een vierde
Duiros; het Borftftuk en de Snuit ieder onge-
vaar van een agtfteDuims: zynde het Snuitje
krom, zwart en zeer dun, de Sprietjes rood-
agtig. Onze Afbeelding vertoont hetzelve in
de natuurlyke grootte.
Ik moet hier by voegen, dat ons Olyphantje
weezentlyk gevleugeld is : ik heb Wieken onder
de Dekfchilden vandaan gehaald: zo dat
het de gemelde gefchubde Soort niet kan zyn ,
van den Franfchen Autheur. O f het die van
L 'i n n ^ u s ware, zou men kunnen twyfelen,
indien de ruigte niet aan Haairtjes toegefchree-
ven werde.
V.
A fdeel.
XI.
Hoofdstuk.
I. deel. ix. Stuk. ( 69)