V.
A fdeel
V.
H oofdstuk.
Geflalte.
»> die Reuk zig zodaniguit te fpreiden, al was
s, ’t dat het Wollen Goed begon te bederven,
» en verhindert, bovendien, liet inkomen van
„ de Torretjes (*).
,, Dit Motwormpje is bruin van Kleur, en
„ zie t’er, kort na de Vervelljng, uit, als ver-
„ guld Leder, hebbende tien uitpuilende Rin-
„ gen, en op ieder Ring veel kleine Korrelt*
„ jes, als van grof gedrukt Sagryn. De Voe-
„ gen, tuffchen de Ringen, zyn witagtig, en
,, gedekt door Haairtjes, die aan den rand van
„ ieder Ring ftaan; omze te belchucten voor
„ het gene daar tuffchen in kon vallen; Vuu-
„ rig rood van Kleur. Deeze Haairtjes ftaan
, , beurt om beurt, één korter en één langer;
,, doch de punten zyn altemaal gerigt naar de
„ middelftreep van de ronde Rug. De zes
„ PooteD van dit Wormpje ftaan voor aan het
„ L y f , onder den eerften Ring, van den Hals
„ af gerekend. Zy hebben geen buiging of
„ Knie, en aan ’t end maar een enkele Klaauw,
„ die omtrent een derde deel der langte van
„ den Poot heeft, en niet aanmerkelyk of
„ Haakswyze krom geboogen is. Van agteren
„ zyn zy met kleine Haairtjes, in de geheele
„ langte, bezet. De Staart heeft zo lange Haairt-
, , jes als het Wormpje is, tot veertig in getal,
wel-
(*) ’t Zal mooglyk ook daarom zyn, dat men Lavendelbloemen
in de Kallen of Laaden der Kabinetten legt tegen de
Motten; als waar door de, muffe Reuk weggenomen of belet
wordt zig te verfpreiden,
„ welke, by Zonnefchyn, den glans vertoo-
]] nen van de Regenboog. Deeze Staart houdt
„ de deeltjes der fyn geknaagde W olle , die
op het fpits toeloopend Lighaam leggen,
„ in de hoogte , fchuift en drukt dezelven, in
„ ’t voortkruipen, wat in ’t rdhde by een, en
, , duuwtze een weinig plat, dat het gat, waar
„ het Infekt doorvreet, open blyve. De Buik
„ is wat witagtiger bruin, doch ook als ver-
,, guld Leder, met kleine ftyve Haairtjes digt
n bezet, wegens de geftadige wryving van het
,, Lighaam. De Gang is by Verdeelingen of
„ als Schietende. Wanneer, naamelyk, ieder
„ paar Pooten een Schreede gedaan h e e ft,
„ moet het lange L y f nagehaald worden: want
„ het Agterlyf wordt niet, gelyk in fommige
„ Wormen, door zekere Werktuigen voortge-
fchooven', maar de Voegen, die tuffchen de
„ Ringen zyn , laaten zig uitrekken, en trek.
, ken zig wederom te famen, tot aan zekere
. Knopjes op ieder Ring, waar op eenigeHaairc-
,, jes zyn geplaatft” .
„ Dewyl het viermaal vervellen van deezen
„ Motworm, (zegt F r i s c h ,) met zo lange
„ tuffchenpoozingen gefchiedt, en zy eenige
„ Jaaren kunnen leeven , zo ben ik dikwils
,, moede geworden en hebze weg geworpen,
„ als niet meer ftaat maakende op hunne Ver-
„ anderiDg, en hunne Vervelling aanmerkende
„ gelyk die der Kreeften, welke daar door niet
„ van Geftalte veranderen: tot dat ik , in ï^ar
S 3 „ 1722»
V.
A fdeeI.
V.
Hoofd*
STUK.