V. der Uitpuiling is weder een Wrong, die den
IV . Worm tot het voortgaan in de Aarde dient.
Hoofd* Op Zyde heeft hy aan de Halskraag een geele
G o u d e n T*r. u !tj w33r van de PUDten naarde Rug en Bord
geftrekt zyn. Op het geheele L y f ftaan klei«
ne Haairtjes, dunnetjes verfpreid.
Volgens de Afbeelding, welke hy van dee-
zen Kwatworm g e e ft, zou dezelve omtrent
twee Duim lang zyn, dat niet ongeloofbaar is:
want hy geeft denzelven op voor een der groot-
ften, welke onder een Bofch-Miercn Hoop was
gevonden, het welk hem beveiligd hadt voor
de indringende Vogtigheid, waar door zy in
haare Aardpillen anders verrotten moeten, zegt
hy; weshalve ’er in menig Jaar zo weinigen
gezien worden. Ik weet niet, dat men, in dit
gedeelte van Nederland, daar omtrent een aan-
, merkelyk verfchil befpeurt in de Gouden Torren
, die ’er altoos, in de Zomer, wel te kry-
gen zyn. O f zy de Alpergie - Bedden en der-
gelyke verhevenheden van Meft en Zand tot
de Verandering uitkiezen, weet ik niet; doch
ik meene wel bewuft te zyn , dat de Torren
daar in gevonden worden, en daar uit voortkomen,
eer menze nog op de Bloemen ziet.
Dewyl nu dit Tonnetje, onder den Mieren-
Hoop, zegt F risch, ’er niet anders uitzag,
dan of het van enkele Muizekeutels te famen
was gekleefd, zo hield ik het ook daar voor:
maar naderhand bevond ik , dat het de Uit-
werpzelen van den Worm ze lf waren; want de
Worm
Worfn hadt zig zulk een Tonnetje o f Pil in %
een Glas gemaakt, daar geen Muizen konden '
bykomen. Eene Pil een weinig openende, om Hoofd-
de Verandering van den Worm te zien, vond Gouden Tor.
ik hem in een Huid, die over alle Leden zodanig
was uirgefpannen, dat menze duidelyk
daar door heen kon zien. Deeze Huid borft
eerft op het voorfte van de R u g , door het
menigvuldig wryven, door de beweeging van
hetOnderlyf en de uitzetting van den T or, van
binnen. Daar op wierdt de Huid, en de dee-
len van den Kop en ’t Bovenlyf, te gelyk met
de Huid, ftyf en droog, en de Huid ging van
’t Bovenlyf af. De Tor haalde de Vleugelen
uit haare Scheeden, waar in zy zeer digt te famen
geplooid hadden gelegen, doch toen fchie-
lyk uit elkander gingen. De onder-Vleugels
waren Sneeuwwit en langer dan het Agterlyf:
de boven-Vleugels kreegen eene Groenagtige
Kleur en wierden langs hoe groener, tot dat
de onder-Vleugels, Da eenige beweeging, zig weder
famen plooiden, en onder de boven-Vleugels
verborgen. Na dat de Pooten ftyf genoeg
waren geworden, begaf de Tor zig uit de Pil
en kroop in de Aarde , daar zy zo lang in
blyven , tot dat het Saizoen warmer wordt,
als wanneer zy uit de Aarde te voorfcbyn komen,
eD aan ’t vliegen gaan.
De, Verandering van deeze Kwatwormen ge-
fchiedt fomtyds in ’t Voorjaar, fomcyds eerft
in de Zomer. De Gouden Torren fchynen
h DEEX. IX. STUK, Lief