<>3a B e s ch u y v i n g van
V. omftreeks Parys vondt, was een twaalfde Duims
,ang* 60 bruin» met • de ■ Sprieten Zaagswyze,
Hoofd- en Knodsagtig, gelykerwys in de Houttorret.
stük. jeS; de eenigfte van dit Geflagt, daar zulks
plaats in heeft.
XVII. H O O F D S T U K .
Befcbryving van ’t Geflagt der Z andloo.
p e r e n , meejial Europifcbe Infekten.
N«ro. /'Ander den tytel van Cicindela, die, gelyk
wy gezien hebben , weleer gegeven
werdt aan den Glimworm, heeft L innjëüs
Zekere Infekten geboekftaafd-, dia w y , iü ’t
Nederduitfch, Z a n d l o o p e rs gewoon zyn
te noemen. De naam, inderdaad, van Luchtende
Kaefcr9 dat is.Lichcgeevende T o r , welken
de Heer S ü l z e r aan dit Geflagt geeft,
is voor deeze Infekten zeer oneigen. De Heer
G e o f f r o y heeft deéze met de Aardtorren
in een zelfde Geflagt betrokken, wegens een
aanmerkelyke dikte of Knobbel onder aan de
Dyën der Agterpooten, hun met dezelven gemeen
; doch de uitwendige Geftalte doetze
groocelyks daar by uitmunten. Ook heeft
hy dezelven , wegens de fmalheid van het
Borflftuk , in een byzondere Familie van dat
Geflagt geplaatlt,
Kenmerken. De Kenmerken der Zandlooperen, waar door
zy
DE Z A N D L O O P E RS. 63$
zy van de andere Schildvleugeligen verfchillen , v .
beftaan in uitfleekende Nypers , die getand A™®“ .
zyn; uitpuilende Oogen en het Borftftuk rond- ho o fd .
agtig met een rand. Hunne Sprieten zyn Bor- stok.
ftelig. De zo even gemelde Knobbels, aan
het onderfte der Dyën, vind ik in de mynen
niet blykbaar.
Zeven is ’t getal der Soorten van Zandloo- soorten,
pers by onzen Autheur, die onder dezelven,
behalve een Duitfchen, maar één Uitheemfchen
heeft aangetekend.
CO Zandlooper die groen is , met vyf witte
Stippen op de Dekfcbilden. Groene.
Onder de Schildvleugeligen, van ons Land, ri. txxvi.
is dit Iniëkt een der fraaiften. Behalve de^£' ls'
Fluweelagtig groene Kleur der Dekfchilden,
met witte Stippen uitgemonfterd , heeft hetzelve
het L y f van onderen, benevens dePoo»
ten en Sprieten, Bronsagtig, niet Goudkleurig, ^
gelyk G e o f f r o y zegt. 't Getal der witte
Stippen v'md ik ook op de mynen maar v y f op
ieder Dekfchild, daar van hem ’er twaalf aan
dit Infekt worden töegefchreeven. Vooraan de
Dekfchilden is nog wel een Stipje, doch dit
vertoont zig als een Zilverkleurig Schubbetje.
Het
l (1) Cicindela viridis, Elytris pun&is quinque albis. Faun.
Stuc. 548. Syft. Nat. X. Gen. 183. JONST. Inf. T. XVI.
MoUFF. Jnf. I4J. fig. infima. Lift. loq. 38#. mut, T,
XVII. £ i i .
I. DEEL. IX. STUK. R r 5