V. Liefhebbers te zyn van Vogtigheid, om welke
A[ “ e e l‘ in te zuigen zy op en in de Bloemen gaan
Hoofd- zitten; en men zietze ook aan de Stammen
QtucU^T r ^er Boomen , ter plaatfe daar door kwetziDg
van de Schors eenig Vogt üitzypelt, vergaderen.
Doktor S c o p o l i hadtze dus opdeEi-
ken waargenomen, en F r is ch op den Stam
van een Wilgeboom, daar zy in zulk een menigte
op zaten, dat het Schynzel van de Zon
dien Boom als van Smaragden deedt fchkteren*
Waarfchynlyk zal dit op plaatfen en tyden
gebeuren, als zy de gemelde Bloemen niet
kunnen vinden. ^Zeker Vrind van hem,, die
Schoonheid ziende, kreeg lult om een menigte
van dceze Torren te vaDgen en te verzamelen
, en met derzelver Dekfchilden de voorkant
van een klein Kiftje te beleggen , dat
daar door zig als keurlyk Verlakt Werk vertoonde.
Dewyl men de Kleuren der Wapen*
fchilden nagenoeg altemaal van dergelyke In-
fekten kan bekomen, merkt hy aan, kunneti
derzelver Vleugelen zeer gevoeglyk gebruikt
worden, om die uit te monfleren.
Zo blykt dan, dat men van de Gouden Torren
ook eenig gebruik kan maaken. Hy merkt
aan, dat zy in Oktober nog wel uit den Grond
komen, en dan aazen op het afgevallen Ooft*
Dit weet ik niet, dat ik ooit hier te Lande heb
gezien. Ik zal my met de omflandige befchry-
ving der Geftake , als iedereen bekend 'zyn-
de, niet ophouden, en letten voornaamelyk
op
op de Verfcheidenheden, die ’er onder voorkomen.
Dat de een veel kleiner dan de ander
zy , weeten de Kinderen zelfs genoegzaam.
F r i s c h oordeelt dit daar van voort te komen,
dat zy weinig Voedzel gebruikt hebben:
want dan blyvenze, zegt h y , zo klein als de
Juny-Kever. Men w e et, egter, dat de Infek-
ten, die de Verandering ondergaan, zo groot
uit de Pop te voorfchyn komen, als zy moe*
ten zyn en blyven/Het is derhalve waarfchyn-
lyker, dat die kleine de Mannetjes, degroote
de Wyfjes zullen zyn.
Wat de overige Verfcheidenheden aan belangt;
Doktor S c o p o l i merkt aan, dat de
twee paar Kuiltjes of Putjes in het Borflftuk
lömtyds wit z y n : de Schilden o f ongevlakt,
o f met witte flippen en flreepjes, hier en daar,
overdwars, onregelmaatig , gefprenkeld, Dit
fchryft F r is c h toe aan het barften o f fcheu-
ren van het groen glimmend Opperhuidje der
Dekfchilden. Het Borflfluk is fomtyds groen',
zonder glans. Op eenige Snyflukken of Ringen
van het L y f , van onderen, vindt men
fomtyds een paar witte flippen.' Ook zyn deze
Torren, oud wordende, wel van dergelyke
Luisjes geplaagd, als deMefl-Torren.
De aanmerkelyke Verfcheidenheden , daar
R oesel gewag van maakt, heeft onze Au-
theur gebragt tot de volgende Soorten.
V.
AFDEiSt,*
IV.
Hoofdstuk.
Gouden Tor.