V.
A fdeel.
IV.
H oofdstuk..
Bonte of
Duin-Kever,
knarft, zo wel hec Wyfje als het Mannetje ,
zeer fterk. Dit Geluid wordt van deeze Kevers
waarfchynlyk gemaakt door de wryving met
het agterdeel van het Borftftuk tegen de vóórkant
der harde boven - Vleugelen. De Mannetjes
hebben veel grooter Sprieten dan de
W y fje s , aan ’t end als Bladerig. De Wyfjes
kruipen in de Grond, om haare Bijeren te leggen.
De Proevertjes bëltaan uit drie Leden,
waar van het middelfte rondagtig, het* voorfte
een Knodsje, het agterfte, aan den Kop, wat
dunner is dan de anderen. Onder aan den Bek
hebben zy nog een kleiner Paar van dergelyke
Proevertjes of Vreetpuntjes, gelyk hy dezel-
ven noemt. De Pooten zyn dun en niet genoegzaam
fterk om Pillen van Drek te maaken ,
gelyk de zwarte Meft-Torren doen, om de Ei-
jeren daar in te leggen: weshalve hunne uitgekomen
Kwatwormen haar Voedzel moeten
zoeken aan de Wortelen der Planten, en dus
kunnen zy een groote plek Gronds kaal maaken
, indien zy overvloedig zyn.
Van deeze Kevers geeven w y , P l a a t
LXXII. Fig. 6, 7 , de Afbeelding van het
Mannetje en W y fje ; als waar uit men zien
kan, eensdeels hoe het verfchil der Sexe, in
fommige Torren, uit de Sprieten alleen genoegzaam
kenbaar is; ten anderen, hoe aartig
de Sprieten , in fommige Soorten van dit Ge-
flagt, aan ’t end in Blaadjes zyn gekloofd, die
men niet dan met veel moeite, dus, van elkanderen
deren fcheiden kan, en uitgefpreid houden in
de gedroogde Torren. In demeeften, egter,
is de Knods der Sprieten niet in zevenen, gelyk
in deeze*en de Mejr-Kevers, maar in drieën
gefpleeten.
(47) Tor die ongehoornd is, zwart met hoog
geele IVolligheid, de Schilden met twee
geele Banden, die onafgebroken zyn.
Deeze gelykt eenigermaate naar den Dood-
graaver van de Mol, die in een volgend Ge-
flagt komt, om dat hy |de Schilden gezoomd
heeft. Men vindt hem menigvuldiger , dan
dezelve, op de Bloemen, en wel op die der
Syringen en Roode Steenbreeke f , zegt L 1N-
NjEü s , die de Afbeelding alteenlyk aanbaalr,
welke daar van by M ou f f s tu s gevonden
wordt. G eof froy noemt deeze Soort; Zwarte
T o r , met een geele Wolligheid, de Schilden
bleek geel , met drie zwarte afgebroken
Banden. Twee geele Banden, ziet men ligt,
moeten drie zwarte Banden maaken. Ook hadt,
onzeAutheur, inde befchry ving, .hem gezegd
kleiner te zyn dan de Doodgraaver, voorgemeld:
den Kop en ’t Borftftuk zwartagtig hebbende;
digt bezet met regtop ftaande graau-
we Haairtjes, gelyk ook de Pooten en het Agterlyf:
f47) Scarabsus muticus, niger, tomentofö-fiavus, Elyttis
fafclis duabus luteis coadunatis. Faun. Sute. 348. MO U ï ï .
Inf. 161. f. 6.
P 3
V.
A fdeel.
IV.
Hoofd.
stuk.
X L VII.
Fasciatus.
Bloem-
Kevertje.
P j l . LXX/I.
Fig. 8.
■ f Filipendu-
la
I. DEEL. IX. STUK.