V.
A fdeel.
I.
Hoofdstuk.
niet meer dan twee Stippen op het Borftftuk,
aan ieder Zyde één.
In den eerften opflag zou men zig mogen verwonderen
, daar dit Lighaamsdeel de meefte
overeenkomft fchynt te hebben met de Borft
der groote Dieren , hoe ’er zo weinig Lugtga-
ten in kunnen zyn , terwyl hetzelve alleen de
Werktuigen der Ademhaaling fchynt te moeten
bevatten; maar die verwondering zal wel
haaft verdwynen , als men ’t inwendig maakzel
der Infekten gade flaat. Hunne Longen ver-
fchillen grootelyks van die der andere Dieren:
het zyn niet dan lange witte Buisjes, een foort
van Lugtpypen, die, ter regter en ter flinker zyde,
byna de geheele langte doorloopen van hun
Lighaam, en van afftand tot afftand takjes uit-
geeven, die in de Stippen eindigen om ’er de
Lugt in te zuigen, welke,, door middel van andere'zeer
fyne verdeelingen van Vaatjes, gevoerd
en verfpreid wordt door het geheele
Lighaam.
Dat wy ons, aangaande het gebruik van dee-
ze Lugtpypjes en Stippen , niet bedriegen, toont
een zeer gemakkelyke Proefneeming, Men
ftoppe naauwkeurig ieder Stip met een druppel
Olie, door middel van een Penfeel, en het In-
fekt, dat zo min de Lugt ontbeeren kan als
de grooter Dieren, vervalt in Stuiptrekkingen
en fterft wel dra. Wanneer men de Stippen
niet meer dan aan de eene Zyde van het Lighaam
flopt, wordt die Zyde lam, W y zullen
in
in geen grooter omflag treeden, over de Lugt- V.
pypjes en Stippen der Infekten: alzo ik niet in AFrjEEI''»
’c breede meen te fpreeken van derzelver in- Hoofd«
wendige deelen , daar men in het Werk van STUK*
S w a m m e r d a m en anderen zulke Omftandi-
ge befchryvingen van vindt, en zo onvergely-
kelyk konftige Afbeeldingen, in dat van den
Heer L y o n n e t . Het voornaamfte, daar ik
agt op zal geeven, zyn de uitwendige Lig-
haamsdeelen ; weshalve wy tot het derde en
laatfte overgaan.
Met reden mag men dit het Agterlyf noe- Het Agt«.
men, fchoon het, ten opzigt van ’t voorgaan- y *
de, eigentlyk de Buik zou moeten heeten : om
dat het zo ongelyk veel grooter is dan het Borftftuk
, en naar agteren geplaatft. Hetzelve be-
ftaat, in de eigentlyk zo genaamde Infekten,
uit verfcheide Ringen of halve Ringen, die in
elkander fchieten, en door middel van welken
het zig kan uitrekken , inkorten en op allerley
wyze buigen of omkrommen. In fommige ongevleugelde
Infekten, gelyk de Luizen en Spin-
nekoppen, zyn dergelyke Ringen niet, en hun
Agterlyf fchynt uit één enkel fluk te beftaan. Dc
Krabben en Kreeften zyn ook in ’c zelfde Geval
, doch deeze hebben een Staart, die uit
Ringen is famengefteld.
Het L y f is, van vooren, dikwils niet dan metDe Angels,
een zeer dun Draadje aan het Borftftuk gehecht.
Het is , in ’t algemeen gefproken ,
grooter in de Wyfjes dan in de Mannetjes; waar
i. DEEL. IX, STUK. B a o