V. ten z yn nu eens lic h te r , dan donkerer van K le u r ,
A fdeul. hebbende omtrent de grootte van een Lu is»
H oofd- D e g en en , die L e e u w e n h o e k uit de
' STUK* W o rm p je s in de T a rw k re e g , welke hem in
^ j aarC bezorgd w e rd e n , waren eerft w it , en
. wierden vervolgens langs hoe rooder. H y hadt
’er reeds den 2 7 van die M a a n d , doch z y komen
doorgaans, zegt h y , in de Z om e r u i t ,
als het warm w o rd t, boorende dan een gaatje
in het K o o rn , en leggende, in ieder T a rw e '
G ra an tje , een enkel E y » D a a r uit komen
W o rm p je s , die in Popjes veranderen, eer z y
deeze T o r re tje s voortbrengen. D e E it je s z y n
niet grooter dan een Zan dkorrel. Z y hollen
h e t Graan u it en verflinden het zo wel als de
W o rm e n . Z y leeven lang en het V erfchieten
m a a k t , dat z y zo niet in het Koorn kunnen
b o o te n ; des z y dan de E ije r t je s van buiten tegen
de Graan korrels aan le g g e n ; zo dat het
uitkomende W o rm p je geen V o ed ze l kan k r y -
gen. H y nam w a ar, dat z y zeer vaft famen
kleefden in d e P a a r in g , draagende het W y f je
het M a n n e tje , en loopende daar-mede voort»
Omtrent de Snuit en andere d eden heeft h y
zeer fraaije Waarneemingen ( § ) .
S r^ ll'iu s . ( ‘ 2), O lyp h an tje m t een lange S m i t , dat g e .
Zwarte Ka- t e e l
lei lid Cl.
(§) Etrjie Vervolg der Brieven, bl. 74, enz.
(12) Curculio Iongitofttis Ficeus oblongus, Thorace punflra-
to longitudine Elytrorum. Faun. Suee. 46z. Scarabseus parvus
lbrdide £ obscure fulvus, proboscide long» , deorfum ararat»,
RAJ. In/. 38.
t e e l P e l zw a r t en langwerpig i s , met het
Borftftuk geflippeld en %o lang als de D e k •
fch ild en .
D e H e e rG e o f f r o y b e h o u d t, in z y n e a a n -
h a a lin g , de Kenmerken van den Kalander , zo
als die voorgefteld waren in de befchry v in g der
Sweedfche D ie r e n ; alwaar dezelve niet P e k -
zw a r t , maar rosagtig bruinrood wordt gezegd te
z y n ( * ) . H y noemt hem de bruine Kalander
van de Graanen ( f ) ; n ie t , zo ’ t f c h y n t , om
dat h y ’er kende van andere K le u r , maar om
hem van de Soorten van dit G e f la g t , die op
P la n te n , B la d e n , B lo em e n , hu isho uden, te
onderfcheiden. L i n n a d s z e g t , dat deeze
veel voorkomt in de H averko orntjes .
D e Kalanders z yn aan de g en en , die K o o rn -
zolders g e b ru ik en ; inzonderheid aan de B a k kers
, niet dan te v e e l bekend en zeer fchade-
l y k ; doende d ikw ils Diet minder nadeel dan de
M u ize n en Rotten. H e t D ie r t je , n ie ttem in ,
is zeer k le in , naauwlyks een agtfte D u im s la n g
z y n d e , en maar een derde zo b r e e d : d ew y l
h e t zeer langwerpig i s , met een lang en dun
S n u it je , van K le u r overal zwartagtig bruin. D e
K o p en het Borftftuk z y n geftippeld en de D e k -
fchilden overlangs met ftreepen, waar in het
Vergrootglas kleine putjes ontdekt. H e t Soorte
-
(*) Curculio rufo-tefluceus, oblongus; Thorace Elytrorum
fere longitudine. Faun. Suec. N. 462. p. 178.
(■ )■ ) Le Charanfön brun du Bied. Hiß. des In/. &c. p. 1* J*
I. DEEL. IX. Stuk. F f 5
X I .
Hoofd»
STUK.