IV.
Hoofdstuk.
Vliegend,
Hert.
è5<5 B e s c h r y v i n ö v a r?
„ onderfcheiden, ten opzigt van de form def
„ Sprieten, die in fomraigen geknakt is of iü
,, ’t midden geboogen en deeze brengén wy
„ tot de Eerfte Familie. In deeze Vliegen-1
,, de Herten is het eerfte Lid vap de Spriet,
,, naaft.aan den Kop, zeer lang, maakende al-
„ leen de helft der langte uit. Aan het end
„ van dit Lid buigt de Spriet z ig , en de ande»
„ re veel kortere Leedjes maaken een ftompen
„ hoek met het eerfte Stuk. De tweede Fa«
,, milie bevat de zodanigen, welker Sprieten
„ regt zyn, en geene Knie in het midden heb*
„ ben, zynde het Eerfte Leedje in dezelven
„ ook niet langer dan de anderen. Omftreeks
,, Parys hebben wy naar een enkel Infekt van
„ de tweede Familie , zynde het laatfte van
„ dit Geflagt, door ons genaamd la Cbevrette
„ brune.
. ,, Alle deeze Infekten komen voort van een
„ dik, zespootig, wit Masker of Kwatworm,
,, hebbende den Kop bruin en Sebulpagtig, en
„ voor ’t overige overeenkomftig met die, daar
, , wy van gefproken hebben in de algemeene
„ befchryving der Schildvleugelige. Dit Mas-
,, ker onthoudt zig in het binnenfte van oude
„ Boomen, het knaagt het Hout, vermaalende
,, hetzelve tot eeD foort van Zaagzel o f Run,
„ waar in het de Verandering ondergaat, wor-
„ dende een Pop, en vervolgens een volmaakt
„ Infekt. Men vindt deeze Kwatwormen fora*
, , tyds in de holten van rottige Boomen, die
De Kwat>
worm.
„ rond«
„ rondom met Gaten doorboord zyn, en rond-
„ om die zelfde Boomen ziet men, inzonder-
„ heid des avonds, de Torren vliegen en zwie-
„ ren, die daar in haare Eijemn leggen” .
De grootft.e der Vliegende Herten, welken
deeze Heer omftreeks Parys vondt, was minder 2
dan twee Duimen lang en iets meer dan een
half Duim breed: doch hy erkent, dat die
Soort, van hem le grand Cerf volant genaamd,
veel grooter voorkomt in Landen waar veele
Boflchen zyn. Als een tweede Soort ftelt h y ,
onder den naam van la grande Biche j of de groo.
te Hinde, dien T o r , welke van L i n n ^eü s
en anderen gehouden wordt voor het Wyfje
van’ tVliegend Hert (*> G eof froy ontkent
zulks, hebbende dikwijs zodanigen als deeze,
die een weinig kleiner en ongehoornd zyn, o f
maar korte, ongevorkte, Nypertjes aan den
Kop hebben, met elkander gepaard gevonden.
Bovendien,, zegt h y , is de gedaante van het
Borftftuk de zelfde niet in beiden: doch wy
weeten dat dit verfchil der Sexe in de Rhinos-
ter-Torren zig aan de Hoornen niet alleen,
maar ook aan het Borftftuk zeer duidelyk openbaart.
Dit is dan geen bewysreden om het alge
(*) Be Heer LINN.&US, immers, heeft ’ér agtet gezet
'pixmina, dat is Wyfje: maat in de Fauna Suecica, uitgeko-
inen in ’t jaap 1746, hadt zyn Ed. met kragt beween!, even
als de Heer G e o f f r o y thans doet, dat deeze een byzon-
dere Soör ten niet het Wyfje zy van ’t gehoornde Vliegend
Hert.
h d e e l . IX. Stuk. R
V.
A fdeel»
JV.
Hoon»'
STOKVllegdnd
Hert.
Het Wyfje,
LO genaamd.