28
. Vr Terwyl fommigen der groote Dieren maar
I, een Jong te gelyk, en dikwus maar één m t
Hoofd^ Jaar; anderen twee, drie, tien o f twintig voort,
sterkevé brengen; gelykde Konynen, by voorbeeld: is
menigvuidi- het getal der Jongen van een Infekt oneindig
grQoter. Men behoeft maar te letten op de
menigte van Eijertjes, welken de Kapel van een
Zydeworm legt,om hier van overtuigd te zyn;
o f op de veelheid, welken ééne Spinnekop
draagt, la de Byën is de vermenigvuldiging
verbaazende. Volgens de rekening van ver-
fcheide Lief hebbers , brengt eene enkele Wyf-
jes B y , de Koningin genaamd, alleen twee ,
drie of vier Zwermen in een Jaar voort, waar
van de minfte dikwils beftaat uir vyftien-o£
zevenduizend fluks. Dé Muggen, Rupfen en.
anderen vermenigvuldigen ook zeer fterk. Zulk
eene vrugtbaarheid was noodig, naar het fchynt,
om veele andere Dieren van Voedzel te voorzien;
2y worden naamelyk van Vogeltjes inde
L ug t, van Kruipende Dieren op het Land, en
van de Viffchen in het Water gegeten. Ook
verflrekken zy elkander onderling tot Spyze ;
* gelyk de Spin dus van Vliegen leeft niet alleen r
maar ook de eene Spinnekop de andere verflindt*
en fommige Torren de Rupfen en Wormen.
Wanneer de Infekten hunne Eijeren leggen,
doen de meeften dit met eene zorgvuldigheid,
die de grootfte. oplettendheid zou fchynen te
doen blyken; indjen mep niet wift , dat zy geleid
en beltuurd worden door eene alles overtref
'treffende Wysheid, die zo veel zorg draagt y
voor de kleinfte Schepzelen , als voor het aller- A fdeel.
grootfte , en, naar oogenfehyn , volmaakfte Ho(Jp0-
Dier. In ’t algemeen heeft de Moer de voor- stuk."
zigtigheid, van haar Eijeren te leggen op een
plaats, alwaar de Jongen taamelyk zeker kun-
nen zyn van het Yoedzel te zullen vinden ,
dat hun voegt. Indien het Dier op zekere by.
zondere Plant aaft, is het aldaar dat men des.
zelfs Eijeren vindt: voedt het zig met Wortelen
of Hout, dan worden de Eijeren in de
Grond gelegd, op de Baft der Boomen, o f ia
de Spleeten op het Hout.
Devuilfte en walgelykfte Stoffen verfchaf. Legplaat
fen het voedzel aan fommige Infekten, wan-
Heerzy jong zyn: haar Moer, die federt tengen
tyd die morfige woonplaats verlaten heeft,
gaat dezelve weder opzoeken, als zy de Eijer-
legging wil doen, op dat haare Jongen het Voedzel
mogen vinden , voor hun. bekwaam. Veele
Infekten , die, na een gedeelte van hun Leven
in ’t Water te hebben doorgebragt, vervol,
gens in de Lugt gewoond hebben, bezoeken
weder de Oevers of Oppervlakte van het Water
, om er hunne Eijeren te leggen. Zodanige
Infekten, eindelyk, waarvan de Jongen, onder
hunne eerfte gedaante, zig voeden metan-
• dere Infekten, welken-de Moer, na haare Ge>
ftaltewilfeling, niet aanraakt noch befchadigt ,
gaan, als zy de Eijeren willen leggen, de Huid
van de laatftgemeldcn doorbooren, o f de Ei-
I. Deel, ix, Stuk, jert