Afdeel di^wils van een groot gedeelte daar van. st Is
? * bekend, hoe de Appelen en Peeren fomtyds
Hoofd- Wormfteekig zyn; het Koorn wordt door ver-
fcheiderley. foort van Wormpjes, zo in als uit
de Aair, en op de Eoornzolders inzonderheid,
uitgeknaagd en verteerd. Dit zyn altemaal foor-
ten van Rupsjes.
Daar is dan geen gedeelte der Planten, en
geene Plant byna, hoe fcherp van Sap en Ver*
giftig ook voor den Menlch , daar Infekten,
van de een of andere löort, niet hun Voed.
Zei uit trekken en van leeven. Doch ’t is ver*
wonderlyk, welk een onderfbheid daar in gemaakt
worde door deeze kleine Diertjes. Men
vindt ’er eenigen, wel is waar, die byna aller-
l^y Groente, Bladen, Wortelen, Vrugten ee-
ten; gelyk de Sprinkhaanen en Kevers (*): anderen
, gelyk fommige Rupfen, eeten wel niet
a lle , doch veelerley Kruiden, en Bladeren:
maar
(*) Zie daar van een btrwys i‘n de Profeetie van JoëL.
Kap, X, vers 4. Volgens de Dertfche Overzetting. „ Wat de
„ Rupfe heeft overgelaten, dat heeft de Sprinkhaan afgege-
„ ten, endé wat de Sprinkhaan heeft overgelaren, heeft de
„ Kever afgegeten, ende wat de Kever heeft overgelateu,
heeft de Kruidworm afgegeten. ” Een andere Overzetting
volgt nader de Vulgata, die het dus heeft: Rejiduum E-
Tuc& comedit Locufla , refiduum Locufla ccmedit Eruchus,
& rtfiduam Brucbi comedit Ruhigo. Dat is : „ Het gene de
„ Rupfen overblyven laaten , verflinden de Sprinkhaanen,
„ dat van de Sprinkhaanen overblyft de* Kever of Koorn-
„ worm, en het geene deze overlaat wordt dooi Roeft ver-
„ read.” Het laatfte Woord, in ’t Bebreeufch CUjlt, ver-
taalen anderen ook Bruchus, als afkomftlg zyndë van een
Grondmaar
een groot getal van deeze laatften houdt
zig aan eenerley foort [van Planten of ee- Fj fEI“
riige die ’er naby aan komen: zo dat ménze Hoofd*
byna nooit, dan by toeval, op anderen vindt. STÜK*
Zy willen, zelfs in de grootfte Hongersnood,
geen anderen eeten, o f, zo zy het doen, worden
zy ziek en fterven. Dikwils dient een zelfde
Gewas tot Voedzel voor verfcheide foorten
van Infekten, gelyk, by voorbeeld, de Eiken
en Wilgen: want ’er zyn weinige Boomën, daar
men zo veel verfchiliende Infekten op vindt
'C t ) .
De Plantgewaiïen zyn het niet alleen , die voedzel de
Voedzel aan de Infekten verfchaffen: een groot In^ekten uit
getal van deeze Diertjes heeft daar geen fmaak Kren£en'
in, of verkieft liever de Dierlyke zelfftandighe*
den of Uitwerpzelen. Van verfcheidene worden
flegts Krengen aangetaft, die men, als zy
be-
Grondwoord, dat verteeren betekent. Dit zelfde Woord, Cha~
f i l j komt ook voor, I KoningI n VUL vers 37, alwaarvan
Erandkoorn, Honigdaauw, Springhaanen en Kevers, alsPlaa-
gnn des Lands, met de Peft gelyk ftaande, gelprokön wordt.
Het fchynt derhalve duifter, voor welk fbort van Verteering
of Vernieling van ’t overgebleevene , dit laatfte te houden
z y , en ’t Woord Kruidworm, dat de Dortfche Overzetting
gebruikt, geeft ’er weinig opheldering aan. Men ziet ’er
ten minfte de verflinding van fommige Infekten uit.
(t) Omftandig kan men tot overtuiging dienaangaande zich
veriuftigen in het Vertoog, genaamd Flora de Huiswaardin.
der Bfoedelnze Dieren , dat vertaald gebragt'is in het II. Deel
der Uitgezogte Verhandelingen, Anno 1757 byF. HOUTTUVff
uitgegeven, bladz, 442, 445.
I. P eel. ik. Stuk, D 3 , .