y .
A fdeel.
VIJ.
H oofdstuk.
x.
Rujjica.
JCuflïlche,
XI.
Littoralis.
Oever-
Eeeftje.
(10) Doodgraaver die langwerpig is en rm\
wte£ de Sprieten, Dekfcbilden en het Borji•
Jiuk zwart. '
Deeze Europifche is befchreeven onder den
naam van Dermejtes, met? zwarte Dekfchilden,
den Kop, het Schild en Agterlyf rood.
(1 1) Doodgraaver die zwart is, hebbende: de
Dekfcbilden glad, doch met drie verheven
Streepen, het Kopfchild rond en blinkende.
Wat de reden z y , dat deeze den Bynaam
heeft van Oever-Beeftje, is eenigzins blykbaar
uit de befchryving van Doktor S co poli , die
getuigt , dat men hem ontmoet in Krengen,
aan de Oevers der Rivieren. Hy hadt de Dekfchilden
, die het geheele L y f niet bedekken,
vier en een halve Linie lang bevonden: zo dat
dit Torretje taamelyk groot moet zyn. De drie
uiterfte Leedjes der Sprieten zyn Roedkleurig ,
volgens de Waarneemingen in Sweeden. Het
was te vooren onder de Schildpadjes betrokken.
L innjEüs merkt aan, dat men dit Infekt in
Europa vindt onder rottend Zeegewas; des ik
denk
(10) Silpha oblonga rufa, Antennis Elytris Pe&oreque nï-
gris. Syft. Nat. X. Dermeftes Elytris nigris, Capite Clypeo
& Abdomine mbto. Ud d m ., Diff. 7.
( n ) Silpha atra, Elytris Isvibus, lineis elevatis tribus,
Clypeo orbiculato nitido. Syft. Nat. X. Caflida atra, Elytris
Ijneis tribus elevatis, Antennis antice teftaceis .Faun Suec. 3 go,
Scarabsus eampeftiis, F R 1 s ch In/, VI. p. iz. t, 3.
denk dat het in Sweeden aan ’t Strand gevonden
zal zyn.
F r i s ch geeft de Afbeelding van dit Torretje
en van deszelfs geheele Verandering.
„ Het Wyf je, zegt hy, verbergt zig ongevaar
„ een Kwartier Duims diep in de Grond, wan-
„ neer het leggen wil, gelyk het ook alle Nag-
„ ten, zo wel als ’t Mannetje, doet; anders
„ loopen z y , overdag, geduurig hier ender-
,, waards, en zoeken hun Aas, beftaande uit
„ alle Vleezige Krengen. De Eijertjes worden
„ flegts enkeld, hier en daar, van het Wyfje
,, gelegd; zy zyn rond en in ’t eerft Vleefch-
,, kleurig, doch worden in ’t vervolg wit. In
, , veertien Dagen kruipt het Jong ’er uit, dat
„ wel de trekken van het Torretje, doch daar
,, beneveBS zulk een Geftalte heeft, dat men
„ het ligt voor iets anders zou houden, dan
„ ’t gene daar uit voortkomt. De Sprieten
„ beftaan uit drie langagtige Leedjes, en de
„ Puntjes, die het van agteren heeft, hebben
„ maar twee Leedjes,die half wit,half zwart zyn.
„ Het draagt den Kop zeer ingetrokken, onder
„ het Borltfchild. Het L y f is van boven met tien
,, dwars-Schubben belegd, die ’er ver over heen
„ uitfteeken. Wanneer , zulk een Worm, die
„ hy een Veld*Mot noemt, uit het Ey komt,
„ is dezelve aanftonds veel grooter dan het Ey;
„ zo dat daar in deszelfs Schubben, zo wel als
„ de Kop en Staart, zeer digt in ’t ronde om
„ ’t L y f gelegd moeten zyn geweeft.
I. Deel. IX. Stuk. X J 5,
VII.
Hoofdstuk.
Dit