afdeel Kinderen of Jongens, in Duitschland zo
I V. ' wel a,s in Vrankryk,met deeze Kevers, ook iQ
Gelderland niet ongewoon. Zy neemen een
Molenaar ^u^'e PaP’er» dat als een Lint dnbbeld gevou«.
t rMey'Ke' wen is» en maaken het niet een Speld valt aan
een der Dyën of Pooten van het Infekt, dat
zy dus fteeken op een Schryfpen o f glad Stokje
, en dan draait het zeer vlug om als een Mo.
lentje : want de To r , wegvliegen willende,
wordt door zyn Poot tegengehouden , en de
fcheeve werking doet hem ronddraaijen. De
Jongens houden meeft van de genen die fcet
L y f witagtig hebben en als met Meel beftrooid,
welke zy door den naam van Meelmolenaars
onderfcheiden van de anderen, die roodagtig
zyn van Lyf , en die zy daarom noemen Mos-
tertmaalers.
De Oorfprong van den Franfchen naam Han-
neton o f Haneton, met M e n a g e , af te leiden
van ’t Latynfche Woord Afilus , fchynt
zeer ver gezogt. Veel liever denk ik , met
andere Taalkundigen, dat deeze Naam afkom-
ftig zy van het gonzend Geluid, ’t welk deeze
Kevers, als zy vliegen, maaken; waarin zy
boven anderen uitmunten, en waar door z y ,
naar men w i l , de Muggen wegjaagen. Hier
van is ’t Latynfche Woord Burdigare afgeleid
om dat menze Burdigone noemde en ScarabJs
Jtndulus, als o f men zeide, brommende Tor.
In Engeland heeten zy Dor o f Hedge-Chafer,
dat is Haag-Kever: want de Vrugtboomen Haan
5er»
’e r , gelyk in Duitfchland, fomtyds in de Heg- v .
gen , aan de zyden der Wegen. Men zou dee- A fdeel.
ze groote Soort, by uitneemendheid, ook Boom- Hoofd-
JCever kunnen tytelen. stvk.
r-T-» . . - Molenaar
Deeze Tor is taamelyk groot, omtrent als °f Mty-Ke-
het Lid van een Vinger. Eenigen rekenen de De' Kleur,
langte óp een Duim, de breedte op een half
Duim. De Kleur fchynt eenigermaate te ver-
fchillen: want fommigen noemen die zwartag-
tig bruin, anderen naar Yzejgraauw, of Roell-
kleur trekkende, anderen donker-rood o f Kas-
tanje-bruin : doch dezelve verfchilt groo-
telyks van de Kleur der Rhinofter-Torren;,
die weezentlyk donkerrood of Kaftanje • bruin
zyn, en komt veel nader aan de Kaneel-kleur,
.hoewel zy een weinig naar het geele trekt. De
Kleur van gebakken Aardewerk, welke L in -
■ » aö s ’er aan fchynt toe te eigenen , is zo
veifchillende , dat men daar door ligt de gemelde
Verfcheidenheid van Kleur kan goedmaa-
ken. Aan die van rood verglaasde Pannen komt
dezelve, zo veel ik van deeze Kevers gezien
heb, wel het naafte, eh men kanze minfl: oneigen
roodagtig of bleekrood noemen, gelyk
de gemeene Kleur is van Pottebakkers-Werk.
Men merkt verder , op de Schilden, vier
verheven glimmende Streepen aan; maar, het
gene deeze Tor voornaamelyk onderfcheidt,
zyn die driehoekige witte merktekens aan de
zyden van het Agterlyf, op ieder Ring één’,
als ook het ipitfe neerwaards geboogen JJit-
I, Deel. IX. Stuk. O 3 ftek.