V.
A fdeel.
V.
Hoofd,
stuk.
Spe^torretfe.
tende de afgelegde Velletjes , die bruinrood
zyn , als een opgebarften Blaasje overblyven.
Deeze Wormen waren hem, in de bereiding
van zyne opgezette Vogelen, zeer binderlyk
geweeft: want toen hy derzelver Huid met de
Vederen over dikke Boombaft haalde, die zodanig
gefneeden was, als de grootte van het
gevilde L y f vereifchte, bleeven eenigen, wier
Huid wat Vettig was, te lang in de open Lugt
ftaan, en werden van deeze Torretjes met Ei-
jeren bezet, waar van de Wormpjes het Vet
en de Huid weg vraten, en, tot de Verandering,
in de Boomfchors boorden; des hy het
niet meer redden kon, dewyl zy ook door de
fterkfte Hitte naauwlyks te vernielen waren.
Dergelyke Torretjes vindt men dikwils aan
ftukjesKaas, die op de Aarde zyn gevallen, als
ook aan Blaazen, daar men Glazen of Potten
mede toebindt, wanneer ’er eenige Vettigheid
aan gebleeven is. Wy hebben ’er hier de Afbeelding
van gegeven, zo ia natuurlyke.grootte
als by vergrooting, (P t . LXXIII. Fig. 1.)
naar het Voorwerp getekend.
De HeerGEOFFROY geeft aan dit Spektor,
retje de langte van een vierde Duims. Des.
zelfs Masker, zegt h y , dat de geprepareerde
Dieren o f gedeelten daar van, in de Kabinetten,
[doch veeleer daar buiten,] vernielt, en
zelfs op Infekten aaft; ja dikwils in oud Spek
gevonden wordt: is laDg van L y f , eenigermaaté
/
te Haairig, en beurtlings verdeeld in bruine en AJ ^ h
bleeke RingeD. Het volmaakt Infekt, daaruit v #
voortkomende, is ook langwerpig en donker- Hoof^d-
bruiD van Kleur, zeer kenbaaar aan eenen gry~spckjorretjc.
zen Band, die overdwars byna de geheele voor-
fte helft der Dekfchilden beflaat. Die Kleur
wordt aldaar veroorzaakt door kleine gryze
Haairtjes. Deeze Band is onregelmaatig aan
de randen, en in ’t midden verdeeld door een
kleine dwarsftreep van zwarte Stippen, ten getale
van drie op ieder Dekfchild, waar van de
middelde een weinig laager Raat dan de anderen
, en dit geeft aan deeze zwarte Streep een
hoekige figuur.
Doktor S co p o l i merkt aan, dat dit Torretje
zwart is , doch de Dekfchilden, naby het
Borftftuk, bruin - Afchgraauw of rosagtig , en
aldaar met drie zwarte Stippen heeft: de Ny-
pers tandeloos: het Borftftuk met drie Afch-
graauwagtige Stippen: het Schildje ftomp: de
Dekfchilden van onderen geftreept en langer
dan het Agterlyf, welks derde en vierde Sneed-
. jes , van onderen, in ’t midden,* een Kuiltje
hebbeD, uit welks middelpunt een bosje van
roffe Haairtjes voortkomt. Het Mannelyke
L id , zegt hy, is in tweeën gefpleeten, rond-
agtig fpits, loopende aan ieder punt in een
Haairtje uit. Deeze Byzonderheden hebben
een zeer naauwkeurige befchouwing vereifcht.