V.
A fdeel.
I.
Hoofdstuk
Vermogen
der Infekten
doorftraalt: zo dat het eigentlyk in de befchou*
wing derzelven i s , daar men Gods Vinger het
allerduidelykfl ontdekt.
Mag men bil lyk verbaasd liaan over de fterk*
•te der Olyphanten, de vlugheid der Kemelen
en Paarden, de fynheid van Reuk die in de
Honden plaats heeft, de liffcigheid der SlaDgen, ^
het fcherp Gezigt, Gehoor, Gezang der Vogelen
; om kort te gaan de bekwaamheid, welke
in alle Viervoetige en Kruipende Dieren, Vogelen
en Vilïchen, zelfs tot overtreding van
de Menfchen, gevonden wordt: billykerzal men
zig verwonderen over de Infekten , waar van
veelen, naar evenredigheid, door de Natuur
nog meer bevoorregt of begaafd zyn. Waar
vindt men, in die kleine Schepzeltjes, ftoffe tot
zulke kragt, als zy oefenen ; waar plaats voor
de Zintuigen; waar eene zitplaats voor de Ziel,
"daar hun zelfs het Bloed ontbreekt. Wat is
verwonderlyker, dan dat de Zee-Houtworm,
een naauwlyks handelbaar Schepzel, de hardde
Paaien doorknaagt: doch, om by de Infekten te
blyven, dat Rupfen, zonder eenig Been, in ’t
Hout booren ? Hoe kan men begrypen, dat in
de Muggen die fynheid van Gezigt, Reuk,
Smaak, en andere Zintuigen plaats hebber waar
vindt men ruimte voor de Werktuigen, van het
Geluid derzelven en dat der Hommels, Byën
o f Krekelen; of kragt voor hun om zo vinnig te
byten en te deeken, dat de Muggen de allergroots
e Plaag zyn voor Menfchen en Beeden in de
gegeheele
Wereld. Wiedaat niet opgetoogen over
’t vergiftig deeken der Scorpioenen, en de ge»
vaarlykheid van de Zandvlooijen, byna onzigt-
baar; in de heete Landen. Hoe zou ’t geloofbaar
zyn ,, dat Byën in daat waren om een Paard te
dooden , indien men ’er niet verfcheide voor»
beelden van had, zelfs in Europa.
Geeft men agt op de fchadelykheid der Infekten
in ’ralgemeen; gelykdie der Sprinkhaanen»
waar door groote Landsdouwen worden kaal
gegeten; der Rupfen, die geheele Boomgaarden
van Blad en Bloem, ja , dat meer is, van
Vrugt berooven; van Torretjes die het Graan
verteeren op de Koomzolders; van Diertjes die
het Water ondrinkbaar, zo rood als Bloed
maaken: dit alles zal, aan den eenen kant het
Vermogen, dat de Schepper in deeze kleine
Schepzeltjes gelegd heeft, nog kragtiger af»
fchetzen, en aan den anderen kant ons de re»
den doen zien, waarom men dezelven in ’t alge-s
meen plagt te begrypen onder den naam van Onge&
diert, gelyk de Duïtfchers ze nog heden noe»
men Ungezifer. Een der Plaagen van Fharaö
was eene vermenging van Ongedierte, welke
God deedt komen over gantfeh Egyptenland.
Ook betekent het Hebreeuwfch Woord Arob,
volgens de Rabbynen, allerley foort van fcha*
delyke Dieren, waar onder' de Muggen, als
de laftigfte derzelven, begreepen zyn (*). in
eene Publicatie van de Keizerin-Koningin van
Pion»
(*) Zie Exod. VIII. v, 24.. Daar men in een oude Overzet-
1 Deejl, IX. Stuks A 2 iing
Vs
A fdeeL
1.
Hoofp*
STUK.