V* fteld; loopende het vyfde, dat veel langer is,
A fdeel. jn twee Haakjes of Klaauwen uit, met nog een
Hoofc- korter Doorntje, dat doorfchynend rood en twee-
stuk. tandig is, daar tuflchen. De Klaauwties zvn
Vliegend J 3
Hen. bruin van kleur, en doen het end van den Voet
naar een dubbelen Vifchhoek gelyken.
„ . , Het Agterlyf van deezen Tor beftaat uit zes
en vleugels. Ringen, die in wydte allengs verkleinen, doch
byna even breed zyn , uitgenomen de voorde,
die zo breed is als alle de overigen te famen.
Hier ziet men dat het tweede Paar Pooten,
van onderen, zyne inplanting heeft; gelyker-
wys het derde Paar in den tweeden Ring, die
ook breeder is dan de volgende. De Vleugels,
welken deeze T o r , wegens zyne grootte, zeer
lang heeft, leggen famengeplooid onder de
Dekfchilden , die Korftig en zeer hard zyn,
van Kleur Kaftanje-bruin en glad op ’t Oog;
even lang als ’t L y f dat zy bedekken. De Kleur
der Wieken is uit den geelen doorfchynende,
Vliezig, en ’er loopen lievige Peezen, of Vaatjes,
die roodagtig zyn, door heen.
De Inge- Behalve het Vezelige Vleefch, dat in het Ag-
wandcn' terlyf en Borftftuk vervat is, heeft deeze, even
als de Rhinoller-Tor, een menigte van Lugt-
blaasjes , door het geheele Ligbaam verlpreid.
De Keel en Zwelgpyp, die door het Borftftuk
loopt, de Maag en Darmen, door het Agter.
l y f , maaken, tot aan het Aarsgat of Fondament
, maar een enkel Kanaal uit, bevattende
een geelagtig Vogt.
Vol-
Volgens Doktor d e M d r a l t o , die de
Ontleeding van een Mannetjes en Wyfjes Vliegend
Hert opgeeft in de Verhandelingen der
Keizerlyke Akademie, heeft het Wyfje haar
geheele Lighaam zwart , en als met Sagryn
overtqogen (*); den Kop ronder en twee klei.
ne puntige Hoorntjes of Nypers, die zeer ftcrk
zyn ; twee Knevels, waar van de buitenften
de langfte; twee Tongen van geele Veertjes,
die hetzelve, even als het Mannetje, uit den
Bek komen; Sprieten met zes Leden o f Knoo-
pen ( f ) : voorts de Oogen, Pooten en Vleugelen,
als voorgemeld is. De Eijerftok in het
Agterlyf was zeer kennelyk, bevattehde omtrent
twintig Eijertjes, taamelyk groot, bleek
van Kleur, en vol van een Lymig Vogt.
S w a m m e r d a m merkt als het zonderling-
fte aan, dat hy in het Vliegend Hert vondt,
die Zuiger o f dubbele ToDg, welke deezen Tor
fchynt te dienen om het Vogt in te haaien,
dat van de Eikeboomen afloopt, en eeniger-
maate naar dunne Honig gelykt. Als hy den
Tor eenige Honig aanboodt op de punt van een
Mes, zo liep dezelve hem naa, als een Hond-
je , en zoog daarvan met.de gemelde Pluimen;
waar
( * ) Het Wyfje is weezentlyk donkerer van Kleur, dan het
Mannetje, doch de Sagrynagtigheid heeft in de Mannetjes
ook plaats, zelfs op de Dekfchilden, wanneer men dezelven
niet een Vergrootglas befchouwt.
(j") Hier omtrent zal de zelfde misvatting plaats hebben,
als in de Sprieten der Mannetjes, zo even befchreeven.
V.
A fd e e l
I V . .
Hoofdstuk
.
Vliegend.
Hert:
Ontleeding
van het
Wyfje.