V.
A fd e e l .
XII.
H oofd-
STUK.
Naam.
op de Bloemen, omftreeks Parys, zeer me«
nigvuldig (*).
X I I I . H O O F D S T U K .
Befchryving van 't Geflagt der B o k - T o r r e n
of zogenaamde B o k k e n , dus wegéns de Hoorn-
agtige Sprieten genaamd; onder welken ver-
fcheide raare Ooft- en Weftindifche voorkomen,
in ’t byzonder de zogenaamde Letterhou-
te Bokken : onder de lnlandfcbe de Rooze-
Bokjes, enz.
Wy komen tot een zeer aanmerkelyk Geflagt
van Schildvleugelige Infekten, die men
gemeenlyk B o k k e n o f B o k - T o r r e n
noemt, om dat hunne Sprieten eenigermaate,
in zeker poftuur , de geftake hebben van
de Hoorens van eemBok. DeDuitfchers noe-
menze Holtz-Bocken of Holtzkaefer, om dat de
Wormen, daar zy uit voortkomen, meeftal
leeven en hun Voedzel vinden in het Hout van
holle rottige Boomftammen. Men noemtze,
in ’t Franfch, Capricornes, naar het Latynfch
woord Capricorms, dat volkomen ’t zelfde als
het Griekfehe betekent, naamelyk
een Steenbok. Het woord Cerambyx, ’t welk
tot den Geflagtnaam is gebruikt, diende oudtyds
(*) Hiß. des Inf. tnv. Paris. Tom. X. p,
tyds om een Infekt aan te duiden, het welk, V.
aan den Vygeboom vaftgemaakt zynde, door
zyne Stem de Muggen wegjoeg ( * ) . Hoofd-
Boven en behalve de figuur der Sprieten, die STÜK*
lang, dun en Borftelagtig ftyf zyn; die van ’t
Borftftuk*, het welk gedoomd is of bulcigrond;
en die der Dekfchilden, welke aan de Zyden
lynregt loopen: onderfcheiden de fterke Ny-
pers hun ook van de meefte andere Torren.
De Bokken geeven een Geluid van z ig , wanneer
menze aanraakt o f drukt, zo knarfend
fcherp als dat van de bonte Duïn-Kevers en
Water-Torren. Men noemt hun , in fommige
deelen van Duitfchland , deswegen Geiger of
Vioolfpeelders. Bovendien hebben zy de Sprieten
zodanig geplaatft, dat dezelven uit het
midden der Oogen fchynen voort te komen,
dewyl het Oog derzelver inplanting omringt.
Mèn heeft het Masker van deeze Infekten oud • Dc Haatwoinu
tyds beter gekend, dan de Torren. Het werdt
CoJJus genoemd, en hedendaags geeven wy ’er
den naam van Houtwormen aan. Deeze ver-
fchillen van de Kwatwormen; z o , doordien zy
in het Hout der Boomen» en niet in de Grond,
gevonden worden, als dat zy zo fnotterig week
niet zyn, en dan verder, om dat z y , in den
eerften opflag, geen Pooten in ’t geheel fchynen
te hebben. Evenwel, als menze op een Vlakte
.legt, wordt men, in het voortkruipen, de
zes
( * ) Lexicon S c A ï U i ü ,
I. deel. IX, Stuk. K k 4