V. vatten , gelyk de andere Torren } en dat menze,
A fdeel. mooglyk, tot dergelyke Oogmerken zou kun-
Hoofd nen gebruiken. Evenwel is ’t , wanneer men op
stuk. het Voedzel, dat zy nuttigen , agt geeft, niet
Molenaar '
•/ Mey-Ke- te denken , dat zy zo fcherp zyn als de Meft*
of Drektorren, of Spaanfcbe Vliegen. Nog
meer reden is ’er , om dit laatfle te vermoeden
, wanneer men bet inwendig gebruik der-
zelven vindt aangepreezen tegen de Beet van
een Dollen Hond» Doktor H a r t m a n n verhaalt,
dat zekere Dame een Geheim bezat, \
welk zy veele Jaaren hadt ingegeven aan de
genen die gebeten waren, en dat niemand der
zei ven de Watervrees gekreegen had. Eindelyk
bekende zy hem , dat hetzelve alleenlyk belfond
in het gebruik van Meykevers,en wel volgens
deeze toebereiding (*).
MtHei voor Men neemt ’er vyf voor een VolwafFenen en
SÏÏi&teet.drie voor een jong Perfoon : men doetze ia
Honig fterven, en neemt ’er dan den Kop af,
dien als nutteloos verwerpende. Dan ftampt
menze en geeftze den Patiënt , des morgens ,
op een nugtere Maag in, meteen Lepel vol van
den Honig, waar in zy gefmoord waren. De
eerfle Gifte neemt men zo dra als ’t mooglyk
is, na de Beet, en gaat ’er zeven Dagen lang
mede voort, als wanneer de Patiënt gerekend
wordt genezen te zyn. Men kan de Meykevers,
tot dit oogmerk, in hun Saizoen vergaderen,
en
(* ) Vide Epkm. Nat, Curiofar, 174e, pag. 325V
' ’• ’ ’ ’ /
en dezelven, tot dat menze noodig heeft, be- V.
waaren, in Honig of Olyf-Olie. Het eenigfte
is, dat men met het gebruik van dit Middel niet Hoof*d.
wagte, tot dat de Watervrees zig geopenbaard STUK*
heeft. Aangezien de nuttigheid der vlugge Alka-
lyne Zouten , als een Behoedmiddel voor éievtr~
fchroomelyke Kwaal, thans Wereldkundig is;
zo komt my dit Middel niet ongerymd voor.
(44) Tor die ongehoornd is en bleekrood , met „ xrjv-
Solftitialh*
het Borjljluk Haairig , de Schilden bleek- ]my-K&vau
geel, met drie witte evenwydige Jireepen. 1
Gemelde Franfche Autheur noemt deezen de
kleine Ilerfft-Molenaar, en fielt de langte op zeven
Liniën , daar die van de groote Molenaars
o f Mey* Kevers op een Duim, dat is twaalf Li.
niën, gefield was. Men ziet daar uit het onder-
fcheid van deeze Kevers, die in Eigeofchappen
minder verfchillen dan in grootte. Immers deeze
onthouden zig ook op het Geboomte, daar
menze fomtyds in menigte om heen ziet vliegen
; inzonderheid des avonds , tegen het end
van de Zomer, zegt G e of f r o y , die aan-
merkt, dat de kleur van het Borftftak en ’tge-
heele L y f helderer bruin is dan in de groote
Molenaar, en die der Schilden Barnfleenagtig
geel,
(44) Scarabaius muticus teftaceus, Thorace villofo, Elytris
lateo-pallidis, lineis tribus albis parallelis. Faun. Stuc. 340-.
M o u f f . Inf. i 6o. f. 3. L i s t . Mut. is. f. 17. p e t .
Caz. T. 22. f. ?. PKJSCH. Inf. IX. T. XV. f. 3.
I. Deel. ix . Stuk.