48o B ë s c ö r y v t n c v a n
V. In ’t zelfde Kabinet bevondt zig dit Indiaan-
Afdeel. »t weij- dien Bynaam draagt, om dat het
Hoofd- Wyfje zeer veel verfchilt van het Mannetje,
stuk. door een korte Snuit, met (terke Nypcrs voorzien.
De Sprieten van dit Infèkc zyn Draadvormig
: het L y f is zware.
*xvra. (4.8) Olyphantje met een lange Snuit, dat de
Ankeragtig. Dyén Jtekelig heeft , de Dekfcbilden geel
geftreept, bet BorJIJluk langwerpig.
De reden is zo gemakkelyk niet uit te vinden
van deezen bynaam; die iets Ankeragtigs
fchynt aan te duiden. Mooglyk dat de langte
Van het^Lyf, met de Sprieten, ’er de geftalte,
min o f meer , aan geefc van een Anker. Het
Borftftuk heeft dikwils de langte van het Ag-
terlyf, zo wel als de Snuit, en dit maakt dat
het Infekt een zonderling portuur heeft.
(49) Olyphantje met een lange Snuit, dat de
Dyën Jlekelig beeft en de Dekfcbilden
bruin , met twee afgebroken graauwe
Jlreepswyze Banden.
De aanhaalingen komen in alle opzigten o-
. ver-
XLTX.
Abietis.
Der Denne-
boomen.
(4 g) Curculio longiroftris, Femoribus dentatis, Elytris fla-
ro-ftiiatis, Thorace elongato. M. L. u. Syji. Nat. X.|
(49) Curculio longiroftris, Elytris fuscis, fasciis duabusli-
nearibus interruptis grifeis; Femoribus dentatis. Syft.Nat. X.
Curculio fubfuscus. Faun Suec. 447. It, Oei. at. CurculioNot-
vegicus. F e t . Gas. 14. T. s. f. 9,
vereen met'die van het Olyphantje der Pyn- V.
boomen, ft welk de Vyftiende Soort is: zelfs Afdeel.
tot den misdag toe, welke ’er met Fig. 6. van Hoofd-
P e t i v e r is begaan. Ook wordt gemeld, Stuk*
dat deeze zig op even de zelfde plaats, dat i3
in de Schors en Harft der PyDboomen, ont-
houde; doch de helft kleiner z y , verfchillende
in Kleur zeer weinig. Het is, naamelyk, ge-
heel grysagtig graauw, met eenige witte Stippen
op het Borftftuk. DoktorS c o p o l i heeft
’ereen, *t w e l k hy het Bofch-Olyphantje noemt,
en dat onder, of tuflchen, o f op Denneboo-
men huisveft ( * ) : dit was ongevleugeld,
zwart, met de Snuit tweepuntig, den Kop
glad, de Dekfchilden ruuw en fpits , meer
dan een derde Duims lang: doch ’t zelve hadc
de Dyën geknodft en niet ftekelig.
F r i s c h befchryft een Snuittorretje van de
derde grootte (van dekleinften af gerekend),
dat zig aan de jjualle Blaadjes der PyDboomen
onthoudt, en het groene daar van afkfiaagt,
maakende dus die Blaadjes vlakkig. Hetzelve
vondt hy in Auguftus, hebbende de Sprieten,
gelyk de andere Olyphantjes, aan het laatfte
derde deel van ’t Snuitje. Wanneer dit Torretje
voortgaat, fteckt het de Sprieten u it, zo
dat zy totvoorby het end van de Snuit ftrekken,
en bevoelt daar mede, z o ’tfchynt, de plaats,
wer-
(*) Curculio Nemoreus. Habitat inter Abietes. Entsm. Car•
mal p., is > 3J. „ ,
I. DEEfc, IX. STUK. « n