V. Deeze Infekten fchynen een foort van Wespen
Afdeel. geweeft te zyn , hebbende een fcherpen Angel
Hoofd- en zeer hard van Leven zynde; zodanig dat zy ,
stok. ai werden zy oogfchynlyk verpletterd, nog ee-
nige Dagen leefden. Veelen waren met geele
Ringen verfierd, anderen hadden de Rug geheel
zwart, die men voor de Mannetjes hieldt.
De langte van het L y f was als het Lid van een
Vinger eD de dikte als die van een Schryfpen,
de veelheid11" dommige JaareQ leveren, op eene zelfde
‘ plaats, een grooter getal van Infekten uit, dan
anderen. Om nu niet te fpreeken van zekere
Watervlooijen , door welken het Water der
Slooten en Graften, fomtyds, doch zeer zeldzaam
, Bloedrood fchynt te worden: geeven
wy maar agt op de menigte van Rupfen in
fommige Jaaren, als ook die der zwarte Vliegen
, welke de Boomgaarden nu en dan, als zy
in bloey ftaan, aantallen. Dus levert het eene
Jaar ook ongelyk meer Kapellen uit dan het ander
, en, na een natte Winter o f harde Vorfi:,
vindt men weinig Ongedierte, daar warm Weêr
hetzelve uitbroeit. In ’t begin van Juny, nu
twintig Jaar geleeden, zag men hier te Lande,
na een groote Hitte, een menigte van Rom-
bouten tegen den Wind aan , en dus van ’t
Weden naar ’t Ooflen vliegen; doch zy dee-
den geen fchade aan Veld- of Boomgewafïen.
Zes Jaaren te vooren was dit, op éénen Dag,
nog eens zodam’g gezien. Het heugt my zeer
wel, dit met verwondering belchouwd te heb.
ben.
beö. Dus vind ik ook in een Brief, uit Iperen V.
in Vlaanderen, van den 26 Juny 1746, iets Afdeel.
aanmerkelyks dienaangaande gemeld (*). Hoo*fd/
Hoe meer nu de Schadelykheid der Infekten stuk.
voor de Samenleeving in deeze en dergelyke vav^!r^ .
Gevallen doorftraalt, 20 veel te meer blyktfenIngdeï
ook de nuttigheid van de beoefening van dit
gedeelte der Natuurlyke Hiftorie. Alleen te
beruften in de befchouwing van Gods almagt
en te buigen onder zyneflaande Hand, is, wan-
neer men geen onmiddelyke blyken heeft, dat
zulks
m Voors eenige Dagen heeft men hier tnillioencn Rom-
), bouten zien vliegen, die, van het Aardryfe, tegen den a-
j> vond, opwaards ftygende, de Stad zodanig bedekten, dat
>s het Licht van de Zon, die zig naby de Kimmen bevondt,
„ t’eenemaal daar door beneveld werdt. Haar Vlugt was van
„ ’t Zuiden naar ’t Noorden. De Ingezetenen zyn daar over
„ ten uiterfte ontfteld geweeft, en véelen kwellen zig, om
ii de Oorzaak of betekenis van dit Verlchynzel te ontdekken'
„ Niet minder zeldzaam komt het voor, dat op den zelfden
„ dag te Brugge een Wolk van Zee-Vliegen, zwervende om
„ den Tooren van de Parochie-Kerk van St. Gilles, zig van
» verre, dewyl de Zon aan ’t daalen was, als een Rook of
„ dikke Nevel vertoonde. Die geheele Stad 'kwam op de
» been, zo Geeftelyke als Wereldlyke Perlbonen, toelchieten-
,, de met allerley Werktuigen, bekwaam om den' gewaanden
si Tooren-Brand te blulïchen; maar de Bruggenaars elndelyk
„ ziende, dat zy van de Vliegen bedroogen waren, verander-
„ de de Vreeze in een algemeen Gefchater. Deeze beide Ge-
„ vallen geeven gelegenheid tot befchimping -van de Jtngczete.
„ nen deezer Stad, welke men by de Mechelaars vergelykt,
„ die weleer tot het blufichen van een dergelyken Brand in
„ hunne Toóren op dé been geweeft zyn“. Burop, Msrcuriui
van 1745. n. D. bl. 7Si f f ,
K DIEL. ix. STUK.