XIII.
Hoofd-
S T U K .
Zaag-
Spriet.
ouder den naam van zwartbruine Hout*Kever*
die voortkomt uit den Eikenboom, of ander
hard Hout. Volgens de Afbeelding valt de
Kleur in hetPaarfcli of Violet, en is geenzins
zwart. Elders zou dezelve uit den Afchgraau-
wen Zwarcagtig waargenomen zyn , met de
Sprieten en Pooten ros o f roodagtig. L i n n ^ us
fchryft ’er de rottige Berkeboomen tot eene
Woonplaats aan toe, en merkt aan, dat het
Mannetje het Borftftuk ééntandig, het Wyfje
hetzelve drietandig heeft ,- ’t welk echter noch
uit de Afbeelding, noch uit de befchryving
van R o e s e l blykt, dié de geheele Verande-
riDg, Worm, Pop en Eijeren van deezen Bok-
Tor voorftelt, aanmerkende dat het Mannetje
wat fmaller is dan het W y fje , 'twelk de Sprie*
ten Koraalagtiger en niet zo Zaagswyze geknobbeld
heeft, Groote verfchilien, waarlyk,
omtrent eene zelfde Soort.
De Zaagswyze figuur der Sprieten gaf den
Heer G e o f f r o y aanleiding, om van dit In-
fekt, dat hy eensopden Grond, in het Bofch
van Boulogne, in de Maand Auguftus gevonden
hadt, een Geflagt te formeeren, van dat
• der Bokken afgezonderd, onder den naam van
Prionus, in’t Franfch Prione; waar in deeze de
feenigfte Soort uitmaakt. Het hadt de langte
van één en een vierde Duims, zynde een half
Duim breed.
Men kan het, zegt hy, aanmerken als een
der zonderlingften ten opzigte van de Gedaante.
Het
Het is zeer groot, gelyk men zien kan uit de
afmeetingen dié ik ’er van opgeef, welke van
het Mannetje genomen zyn, dat ik heb, en
het Wyfje is nog grooter. Het geheele L y f
is vry glanzig, van een bruine Kleur naar het
zwart trekkende : de Kop beeft fterke Nypers,
onder welken men vier Proevertjes ziet, twee
grootere, uit vier Leden beftaande, en twee
kleinere, die ’er niet meer dan drie hebben.
De Sprieten zyn famengefteld uit elf Leedjes,
waar van de negen laatften byna driehoekig
zyn, hebbende, niettemin, haaren uitwendigeü
hoek langer en puntiger, het gene aan de Spriet
de gedaante van-een Zaag geeft. Deeze Sprieten
zyn byna half zo lang als het Lyf. Der-
zelver plaatzing, in ’t midden van het Oog,
komt met die der andere Bok-Torren overeen
en doet om eenig byzonder gebruik deezer
Werktuigen denken. Het Bosje, egter, daar
zy zig in beweegen, wordt maar ten deele
van het Oog omringd, dat de gedaante byna
van een Nier heeft. Het Borftftuk is breed,
taamelyk plat , aan de zyden fcherp, en we*
derzyds gewapend met drie fcherpe Doornen.
De Dekichilden hebben vry breede randen:
zy zyn glanzig en als Sagrynagtig, zonder ee-
nige Streepen (*).
Doktor S c o p o l i , die deezen Lederagtigen
Bok ook waarnam in rottige Berke- en Eikeboo*
(*) Hifi. des Inf, tnv. Paris. Tom. I. p. 1$ï.
I. DEEL, IX. STUK. L I
V . .
A fdee£.<
XIII.
Hoofdstuk.