VI.
A fd e e l ,
X.
H oofdst
u k .
Tegenwerpingen,
beantwoord.
onlangs gebeurd was, dac, een Haagdis door
een Jonge Kac midden door gebeeten zynde ,
het voorfte gedeelte van die Haagdis, na verloop
van omtrent zes Weeken, met de Won'
de geheeld, doch zonder Agterlyf o f Agter-
pooten, in de Tuin herom loopende gevonden
werdt, als o f haar niets deerde. In die Brief
wordt verder aangemerkt, dat de Haagdisfen
Kikvorfchen, Slangen, eenige Maanden, ja
Jaaren lang, in ’t Leven kunnen blyven, zonder
eenig Voedzel.
• Gedagte Ontdekking van Spalakzani, inmiddels
, hadt, zelfs na dat zy door het
Jt licht geeven der Waarneemingen van Sch a e f -
fer bevestigd was , aan fommigen tot een
Voorwerp van befpottinge geftrekt. De Slakken
, zeiden z y , trekken haare Hoorntjes op
de minfte aanraaking in , gelyk de Vingers
van een Handfchoen omgekeerd en weder uit-
gebragt kunnen worden. Dus kan het ligt gebeuren,
dat men, dezelven meenende af te
knippen, door het Gezigt bedroogen worde.
De Pastoor erkent, dat h e t , om die reden ,
zeer moeielyk z y , de Hoorntjes af te knippen;
doch hy ve rzekert, door veel handeling een
zodanige behendigheid daar toe gekreegen te
hebben, dat het hem van de twintig o f dertig
reizen naauwlyks eenmaal misfen zou.
Ondertusfchen kon hier in geen bedrog der
Oogen plaats hebben , dewyl de afgefneeden
Hoorntjes aan de Schaar zitten bleeven en
dQor
p e A a r d-S l a k k ê n. 173
door zvn Eerw. aan anderen vertoond wer- VI.
den. • ' X.
Niet minder tegenfpraak leeden zyne Proef- H oofdneemingen
omtrent de affnyding van den Kop p™^ee.
der Slakken. 5t Was in het voorfte deezes mingen
Jaars 1769, dat men in de Nieuwspapieren MARIn;et
het volgende Berigt uit Vrankryk las. „ D e s eflaasd-
, , Heer V a lm o n t d e B omare , Demonftra-
, , tor van de Natuurlyke Historie, uit wiens
„ Penne een Woordenboek in ’t licht ver-
,, fcheenen is, herhaalde deezeProeven voor*
„ leeden Herfst te Chantilly, met den Heer
,, Borie, Apotheker van den Prins van Con-
,, dé. Z y fneeden twee-en- vyftig Slakken
, , gezwind den Kop a f, die allen dood blee-
,, ven ; doch negen , daar zy een niet al te
„ fcherp Mes tusfchen de Hoorntjes en Teel-
,, deelen aanvoegden en zeer langzaam fnee-
„ den, kroopen, na een Etmaal verloops, we-
„ derom daar heen. Men heeft hieromtrent
,, duidelyk waargenomen, hoe, by ’t aanzet-
„ ten van het Mes , de Hoorntjes zig in el-
,, kander trokken ; zo dat, het gene men af-
„ fneedt, flegts de Huid en een gedeelte van
„ ’ t uiterfte end der Snuit geweest is : wes-
,, halven ook het Dier , wanneer het weder*
„ om verfchynt, de Hoorntjes geknot ver-
„ toont” .
De Aanmerkingen van den HeerScHAEFFER,
op dit Berigt, luiden aldus. „ Ik zou gaarn
„ weeten , wat die Heeren zeggen zullen ,
„ wan-
I . DEEL. XIV. STUK.